Al vaker heb ik aangegeven dat wij leven in tijden van grote verwarring. De gezonde leer, eenmaal in volle glorie herontdekt in de negentiende eeuw en ruim onderwezen door ‘de broeders’ (zie mijn links), heeft men inmiddels massaal verlaten. Onder invloed van de tijdgeest en de vele tradities zijn we in onze huidige tijd terechtgekomen waarin zeer veel dwalingen en verkeerde leringen opgeld doen. Behoort het onderwerp van de ‘Geestesgaven’ inmiddels tot de top drie waarover de meeste verwarring is, dan hoort toch de thematiek van de plaats van Israël daar zeker ook bij (In een ander artikel zal ik daar specifiek op ingaan). Vrijwel altijd als ik spreek over de gemeente als de bruid van Christus, is er wel iemand die reageert in de trant van: ‘Maar Israël is toch de bruid, niet de gemeente? God heeft toch geen twee vrouwen’? Nu komt deze reactie vaak van hen die een striktere bedelingenvisie aanhangen dan dat naar mijn overtuiging de Schrift leert. Zij menen dat, omdat de gemeente het lichaam van Christus is, deze niet tegelijk de bruid kan zijn. Maar ook onder gelovigen die niet in deze ‘ultrabedelingenvisie’ geloven, zijn er steeds meer die deze dingen door elkaar halen. Reden om deze materie vanuit de Bijbel te bestuderen. Heeft God dan werkelijk twee vrouwen?

Zij die menen dat alleen Israël de bruid van God is en niet de gemeente, baseren zich altijd weer op de bekende tekst uit Hosea 2:18-19, welke luidt:

Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HERE kennen.

Willen wij de Bijbel serieus uitleggen dan kunnen wij er inderdaad niet omheen dat hier staat geschreven dat God in de toekomst Israël tot bruid zal nemen. Maar als we in de geschiedenis van Israël duiken zien we iets merkwaardigs. Zij was al de vrouw van God, ‘getrouwd’ onder het ‘huwelijksverbond’ van de Sinaï. We vinden dit beschreven in Ez16:8:

Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd van de liefde. Zo spreidde Ik Mijn vleugel over u uit en bedekte uw naaktheid. Daarop zwoer Ik u [een eed] en ging een verbond met u aan, spreekt de Heere HEERE, en [zo] werd u van Mij.

We moeten niet vergeten dat dit alles slechts beeldspraak is. In vers 4 van dit hoofdstuk beschrijft God Israël als een pasgeboren baby, terwijl in vs8 Hij spreekt over een huwelijk met haar. Zo beschrijft God datzelfde Israël in Ex4:22 als ‘Mijn zoon, Mijn eerstgeborene’. Toch zullen maar weinig christenen moeite hebben met het feit dat God kennelijk twee zonen heeft. Men weet wel dat dit wat Israël betreft slechts een beeldspraak is. Welnu, dit is ook het geval met de term ‘vrouw’, of ‘bruid’. In Ez16:9 spreekt de HEERE over het ‘wassen’ en ‘zalven’ van Israël, wat een beeld is van de voorbereiding van het huwelijk (zie Ru3:3; Es2:12). Verder tooide God Israël, zijn bruid met mooie kleding en prachtige sieraden (Ez16:10-13). We lezen dan in vs15:

Maar u vertrouwde op uw schoonheid en bedreef hoererij, [trots] op uw naam. U hebt uw hoererijen uitgestort over ieder die voorbijtrok, [uw schoonheid] was voor hem.

Het hele gedeelte dat na vs15 komt laat ons zien hoe de ‘vrouw’ van de HEERE, Israël, hoererij heeft bedreven door de afgoden te dienen die in het beloofde land aanwezig waren. God zegt dan: ‘[U,] vrouw die overspel pleegt, neemt in plaats van haar [eigen] man vreemde [mannen]’ (vs32)! Dezelfde gedachte vinden we ook in Jer3:1-3. Daar staat:

Als een man zijn vrouw wegstuurt, zij bij hem weggaat en de vrouw van een andere man wordt, mag hij dan nog naar haar terugkeren? Zou dat land niet ten zeerste ontheiligd worden? U echter, u hebt hoererij bedreven met veel vrienden, en dan naar Mij terugkeren? – spreekt de HEERE. 

Nóg duidelijker staat het in Jer3:14: ‘Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ík heb u getrouwd’. Naast het feit dat de HEERE de Vader was van Israël (Ex4:22), was Hij ook haar man. God kondigt dan het oordeel aan van de ballingschap. Ze zullen worden weggevoerd naar de heidenvolken (Assyriërs en Babyloniërs), zie vs37-43. Dit oordeel, de wegvoering van Israël (de tien stammen naar Assyrië) noemt God in Jer3:16 de ‘echtscheidingsbrief’:

Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had, dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd. Zij ging zelf ook hoererij bedrijven.

Israël was de vrouw van God, maar door haar hoererij heeft Hij haar een echtscheidingsbrief gegeven. Zij is dus nu niet meer de vrouw van de HEERE.

Gelukkig handhaaft God zijn toorn niet voor eeuwig t.o.v. Israël (zie Jer3:12b). Het gedeelte waar ik mee begon, Hos2:18-19 is de belofte die de HEERE aan Israël heeft gedaan welke in de toekomst werkelijkheid zal worden. Doordat zij van haar zonden gereinigd wordt (Zach13:1), neemt God het gelovige deel van Israël (wat we noemen ‘het overblijfsel’) aan tot zijn bruid. Heel precies: De Messias zal hen op aarde tot bruid nemen.

Laten we nu eens kijken naar de gemeente. Dit is een totaal ander volk dan Israël. Zij bestaat uit iedere gelovige van na het kruis tot aan de komst van de Heer in de lucht en bestaat uit Joden en heidenen. Zij zijn door hun geloof door één Geest tot één lichaam gedoopt (1Kor12:13). De gemeente is het lichaam van Christus (Kol1:18). Waar men door natuurlijke geboorte deel uitmaakt van Israël, zo wordt men lid van het lichaam van Christus door het geloof in het evangelie. Maar kunnen zij dan niet de bruid zijn omdat zij al het lichaam zijn? Laten we nogmaals niet vergeten dat dit slechts beelden zijn om iets mee uit te drukken. Israël wordt immers ook met een lichaam vergeleken in Jes1:5-6. Over de gemeente zegt Paulus:

Want ik ben naijverig over u met een naijver van God; want ik heb u aan één man verloofd om u als een reine maagd voor Christus te stellen. 2Kor11:2

Het lijkt mij overduidelijk dat Paulus hier de gemeente in Korinthe vergelijkt met een maagd die aan Christus is verloofd, wachtend op de bruiloft. Verder is Ef5:30-32 heel duidelijk waar Paulus schrijft:

Want wij zijn leden van zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn gebeente. ‘Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn’. Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente.

Terecht is dit een groot geheimenis. Want zoals Eva uit Adam was (de vrouw is uit de man, 1Kor11:8) en dus uit zijn lichaam, was zij tevens zijn bruid. Wij, de gemeente, zijn ‘leden van zijn lichaam’, dat is Christus. Paulus citeert dan Gen2:23 waar Adam uitroept dat Eva ‘been van zijn beenderen en vlees van zijn vlees’ is. Zij, Eva, is als het ware het lichaam van Adam, zoals iedere vrouw moet worden behandeld als zijnde het lichaam van de man.

Zo behoren ook de mannen hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichamen. Ef5:28

Omdat Eva uit Adam was en in zekere zin zijn lichaam was, is het huwelijk ingesteld om deze twee, de man en zijn vrouw, weer tot één vlees te maken. De bruid van de man is ten diepste ‘uit hem’ en zij worden weer ‘één vlees’. Maar omdat Paulus uitdrukkelijk zegt nadat hij heeft gesproken over het huwelijk ‘Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente’, is het ontegenzeggelijk zijn bedoeling aan te geven dat de gemeente de bruid van Christus is. We lezen immers ook:

Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, evenals ook Christus de gemeente. Ef5:29

Als Paulus schrijft dat Christus de gemeente ‘voedt en koestert’, dan vergelijkt hij dit met ons ‘voeden’ en ‘koesteren’ van ons eigen lichaam! Christus voedt en koestert zijn lichaam, de gemeente (zij is immers uit Hem), maar dit is tegelijk zijn bruid. Paulus vergelijkt immers meteen daarop (vs30-33) de relatie van Christus en de gemeente met een huwelijk tussen man en vrouw. Dus Christus draagt zorg voor zijn bruid, de gemeente die zijn lichaam is, zoals de mannen hun eigen vrouwen dienen lief te hebben zoals zij hun eigen lichamen ‘koesteren’. De vrouw is nogmaals zowel zijn bruid als in zekere zin deel van zijn eigen lichaam.

Aangezien de gemeente ook een hemels volk is (Fil3:20) lezen we dan ook dat de bruiloft van de gemeente met het Lam in de hemel is (Op19:7), zij, de bruid daalt neer ‘uit de hemel’ (Op21:10), daar waar de HEERE Israël op aarde, in de woestijn tot bruid zal werven volgens Hos2. We zien dus dat er wel degelijk twee ‘vrouwen’ zijn waar de HEERE God zich mee verbindt (net zoals er twee volken zijn). Israël is de toekomstige bruid op aarde (‘de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijne goud van Ofir’, Ps45:10), terwijl de gemeente de toekomstige, hemelse bruid van het Lam is. Hiermee hoop ik dit probleem helder uiteen te hebben gezet. Er zullen altijd, ondanks de duidelijke bewijzen van de Schrift, mensen blijven zeggen dat de gemeente niet de bruid kan zijn omdat zij het lichaam van Christus is. Toch is beide waar, wat wij zo prachtig geïllustreerd vinden in de geschiedenis van Adam en Eva. Bovendien zou het prachtige Bijbelboek Hooglied voor ons niets meer te zeggen hebben dan een beschrijving van de liefde tussen de Messias en het gelovige deel van Israël. Maar gelukkig mogen wij dat schitterende boek ook gebruiken om over de liefde te lezen die de Heer heeft voor de gemeente, zijn bruid!

Laten we trouwens vooral niet vergeten dat deze beelden zijn gebruikt met een moreel doel! De gemeente behoort als een ware ‘verloofde’ zich rein te bewaren van de wereld (1Joh2:15-17), niet zoals Efeze die haar eerste liefde verlaten had (Op2:4). Wij als gemeente van God zien als het goed is, uit naar de bruiloft. Beter gezegd: uit naar Hem. Laten we ervoor zorgdragen dat we dan ook een ‘reine maagd’ zijn in deze tijd.