Want niet hij is een Jood die het uiterlijk is. Romeinen 2:28

Want niet allen zijn Israël die uit Israël zijn. Romeinen 9:6

Aangezien het ‘pro-Israël’ sentiment ook onder ‘Bijbelgetrouwe’ christenen steeds sneller toeneemt, voelde ik mij genoodzaakt dit artikel verder aan te passen. Laten we niet wegdrijven bij de ware positie van de gemeente van God en haar verantwoordelijkheid in deze wereld!

Als men in de Bijbel niet de verschillende ‘dispensaties’ onderscheidt, de verschillende tijden en wegen van de HEERE God met verschillende groepen mensen, dan zal er altijd verwarring en onduidelijkheid blijven bestaan. Het gevolg is dat christenen geen goed zicht hebben op hun hemelse positie en dus aardsgezind worden. Eén van de belangrijkste verschillen die wij moeten leren begrijpen is hoe God handelt met Israël en met de gemeente. Halen wij deze twee verschillende volken door elkaar, of erkennen wij niet het onderscheid tussen deze twee, dan groeien we scheef in ons begrip van de waarheid. Helaas vinden we vandaag veel onbegrip, maar ook tegenstand (van o.a. de zeer misleidende David Sörensen van de website ‘ontdekGod’) over deze dingen en vooral over de plaats van Israël in de wegen van God in onze tijd.

Hier en hier heb ik uitvoerig betuigd dat God al zijn beloften aan zijn verbondsvolk Israël waar zal maken. Zij zullen gezegend worden in het land dat hun is beloofd, onder de regering van hun Messias, de Heer Jezus Christus met Jeruzalem als hun hoofdstad. Dit geldt niet alle Israëlieten, maar het ‘overblijfsel’, de ‘rest’ die zich zal bekeren.

En naar Sion zal een Verlosser komen voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren, spreekt de HEERE. Jes.59:20

In deze ‘rest’ (zie ook Jes.10:21-22) zullen alle beloften van God worden vervuld. Gods liefde voor dit volk is daarmee onaantastbaar en ieder die dit ontkent en/of de ‘vervangingsleer’ aanhangt (‘de gemeente is in de plaats van Israël gekomen’) doet de Bijbel ernstig geweld aan. ‘Heel’ Israël zal behouden worden (Rom11:26), dat is dus het gelovige deel van het volk uit alle twaalf stammen. Zij zullen als één gerechtvaardigd volk het vrederijk binnengaan. ‘Uw volk, zij zullen allen rechtvaardigen zijn‘, Jes.60:21a. Het goddeloze deel, dat de antichrist zal vereren, zal omkomen (Zach.13:8-9).

Maar dit is alles toekomst en vandaag, in de periode van na het kruis tot aan de komst van de Heer voor de gemeente, heeft Israël geen specifieke uitzonderingspositie in de wereld boven de andere volken, zoals sommigen wel voorstellen. Helaas laten vele christenen zich, ondanks dit getuigenis van de Bijbel, in met een ‘pro-Israël’ sentiment. Zo zegt Jacques Brunt in een interview met cvandaag (17-05-2024) bijvoorbeeld:

Het tweede is dat wij door Israël ook enorm gezegend zijn. Heel veel mensen betrekken dat op de toekomst, maar ik geloof dat we nu al reeds gezegend zijn. Dat heeft hier mee te maken, namelijk dat we via Israël het Woord van God hebben ontvangen (Romeinen 3: 1-2) en dat we via Israël uiteindelijk ook de Zoon van God hebben ontvangen, de Messias (Romeinen 9:5 en Mattheus 15:24).(…) De boodschap van heil is via Israël tot mij gekomen. En dat terwijl ik een onbesnedene ben, een heiden. Ik had er helemaal geen recht op. Bij mij heeft het juist deze werking gehad: oké, als ik vanaf nu een kind van God mag zijn en Jezus mijn Heiland en Heer is, dan wil ik ook weten waar dat heil vandaan komt. Het heil is niet allereerst via de Synode van Dordrecht tot ons gekomen, maar via het Joodse volk.

Dat wij via Israël gezegend zijn (‘de behoudenis is uit de Joden‘, Joh.4:22) wil niet zeggen dat wij bewust door Israël gezegend zijn! Dat de Heer via Judas zegen bracht via de tekenen en wonderen (Mat.10:7-8) wil toch niet zeggen dat Israël destijds door Judas werd gezegend? Hij was ‘een duivel’ (Joh.6:70) en het zou dwaasheid zijn Judas te gaan bewonderen of een ‘verbondenheid’ met hem te willen erkennen. Wij zijn niet door Israël, maar door de God en Vader van onze Heer Jezus gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten (Ef.1:3). Israël is terzijde gesteld in onze tijd en de zegen is daardoor tot de volken gekomen. ‘Door hun overtreding is het heil tot de volken gekomen’ (Rom.11:11b), maar dat is toch immers niet hun verdienste? Dit alles is aan God te danken die Zich ‘erbarmt over wie Hij wil’ (Rom.9:18). Paulus zegt toch niet vervolgens ‘dank aan Israël’, maar:

Want God heeft allen onder het ongeloof besloten, opdat Hij aan allen barmhartigheid zou bewijzen. Rom.11:32

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Amen. Rom.11:36

Paulus zelf was gezegend door de ontmoeting met de Heer die naar de mens voortkwam uit Israël, maar heeft vervolgens alles wat met Israël en het Jodendom te maken had als ‘schade’ geacht (Fil.3:7-8). Hij werd juist door de Joden het felst vervolgd, die riepen: ‘Weg van de aarde met zo iemand; want hij behoort niet te blijven leven’ (Hand.22:22). Hij schrijft daarom:

Wat het evangelie betreft, zijn zij wel vijanden ter wille van u, Rom.11:28a

Christenen worden in ‘de tegenwoordige eeuw’ niet gezegend door Israël, maar worden juist vervolgd door Israël. Lees 1Thes.2:14-16 waar de gelovigen in Thessalonika het felst werden vervolgd door de Joden en die Paulus en zijn medewerkers hadden verdreven en ’tegen alle mensen’ waren. Los van Gods wegen met hen (Hij bewaart dit volk vanwege de beloften aan de vaderen, Rom.11:28b), ook vandaag in zijn regering, leert de Bijbel ons duidelijk dat Israël door God (tijdelijk) terzijde is gesteld en net als alle andere volken ‘onder de zonde’ is. Er is hierin geen enkel onderscheid. Voor veel christenen is dit een moeilijk te berijpen waarheid. Laten we kijken wat de Bijbel leert.

Wat dan? Zijn wij uitnemender? Helemaal niet. Wij hebben immers tevoren zowel Joden als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn, Rom.3:9

Israël was door God uiterlijk gezien zeer gezegend. We lezen bijvoorbeeld:

Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Veel in elk opzicht, en wel in de eerste plaats dat hun de woorden van God zijn toevertrouwd. Rom.3:1-2

Israëlieten zijn zij, van hen is het zoonschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst en de beloften; tot hen behoren de vaderen, en uit hen is naar het vlees de Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid. Amen. Rom.9:4-5

Maar ondanks deze voorrechten heeft Israël niet de beloofde Zoon van God, de Messias herkend en in Hem geloofd. Sterker nog, ze hebben Hem gekruisigd die voor hen gekomen was. ‘Hij kwam tot de zijnen en de zijnen hebben Hem niet aangenomen’ (Joh.1:11). De Bijbel getuigt op meerdere plaatsen dat zij verantwoordelijk zijn voor de dood van Christus (Hand.2:23; 7:52; 10:39; 1Thes.2:15). Uiteindelijk is de hele mensheid  verantwoordelijk voor de dood van Christus (Rom.3:23), dus is hierin geen onderscheid, maar dat neemt niet weg dat God ook de Joden hierin specifiek wijst op hun eigen schuld. Zij waren immers bevoorrecht, zij waren gezegend, zij hadden een grotere verantwoordelijkheid want zij hadden de profeten die zijn komst hebben aangekondigd en onder hen heeft de Heer Jezus bewezen de beloofde Messias te zijn (Hand.10:38). Hierom heeft God hen onder het oordeel geplaatst zoals Hij met de hele wereld heeft gedaan.

Nu weten wij, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond wordt gestopt en de hele wereld strafschuldig wordt voor God. Rom.3:19

Na het kruis ligt de hele wereld, inclusief Israël (‘die onder de wet zijn’) onder het oordeel van God. God kan geen verbinding hebben met hen die ‘in het vlees’ zijn (Rom.8:7-9). Dat wil niet zeggen dat God zijn ‘oogappel’ is vergeten, in tegendeel, maar God is nu vanaf het kruis bezig Zich een eigen volk te vormen, namelijk de gemeente, bestaande uit gelovige Joden en heidenen. De Joden die vandaag geloven zijn de ‘natuurlijke takken’ die nog aan de olijfboom zijn (Rom.11:16-19), ‘in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van zijn genade’ (Rom.11:5). Zij zijn ‘het Israël van God’ in de huidige tijd (Gal.6:16). God heeft geen behagen in het natuurlijke Israël: Want niet allen zijn Israël die uit Israël zijn. (Rom.9:6). De gelovige heidenen die ooit ‘niet Gods volk’ waren, zijn het nu wel en Israël dat ooit Gods volk was, is dat nu niet meer (maar zal dat weer zijn). Samen zijn de gelovige Joden en heidenen uit deze wereld getrokken en tot iets volkomen nieuws gemaakt.

Zoals Hij ook in Hosea zegt: ’Ik zal niet-mijn-volk mijn volk noemen, en de niet-geliefde geliefde’. Rom.9:25 waar Paulus de belofte van het toekomstige herstel van Israël toepast op de gelovige heidenen in onze tijd.

U die vroeger geen volk was, maar nu Gods volk bent, die aan geen barmhartigheid deelhad, maar nu barmhartigheid hebt verkregen. 1Pet.2:10

Het is van het grootste belang, in het verstaan van het profetisch woord, om het verschil te zien tussen de periode dat Israël ‘Ammi’ (Mijn volk) is en wanneer zij ‘Lo-Ammi’ (niet Mijn volk) is. De profeten Daniël, Ezechiël en deels Zacharia profeteren over de tijd dat Israël niet als Gods volk wordt erkend (Lo-Ammi). Het zijn de ’tijden van de heidenen’ (Luk21:24) die zijn begonnen met het Babylonische rijk. De overige profeten (vooral Jesaja, Joël, Micha en Nahum) profeteren over de tijd dat Israël nog wel als Gods volk wordt erkend (Ammi). Vandaag, tijdens de ’tijden van de heidenen’ wordt er uit alle volken nu een speciaal volk van God gevormd (samen met de gelovige Joden), de gemeente (zie Hand.15:14).

Dit volk, de gemeente van God, is nu in onze tijd het enige volk waar God directe bemoeienis mee heeft, alle andere volken liggen onder het oordeel. God roept uit al deze volken, dus ook uit Israël, via het evangelie mensen tot behoudenis. Dát is Gods ‘werk’ in onze tijd. Dit wil dus niet zeggen dat God zich met hen niet bezighoudt, want Hij wil immers dat alle mensen behouden worden (1Tim.2:4) en Israël is en blijft het speciale verbondsvolk van God waardoor Hij hen bewaart. Jacques Brunt zegt verder over de zegen die volgens hem door Israël tot hem is gekomen:

‘Daardoor weet ik mij intens met het Joodse volk verbonden en wil ik ook zegenend om hen heen staan. De Bijbel is uiteindelijk een Joods boek en ook Jezus was een Jood. Dat zijn voor mij drie fundamentele redenen waarom je als christen simpelweg niet om Israël en het Joodse volk heen kan.’

Ik vraag Brunt: Waar lezen we in het Nieuwe Testament dat wij ‘zegenend’ om Israël heen moeten staan? Waar lezen we in het boek Handelingen dat de gelovigen dit deden? Waar komen zij op voor het natuurlijke Israël? Waar lezen we dat zij ‘achter Israël’ stonden die toch wreed werden verdrukt door de Romeinen? Heeft onze Heer ooit ‘achter’ dit volk gestaan toen Hij tussen hen leefde en de verdrukking onder de Romeinse overheersers aan den lijve heeft ondervonden? Wat zei Hij toen men Hem meedeelde over de wreedheden van Pilatus met de Galileeërs (Luk13:1-3)? Nam Hij het voor de onderdrukten op? Nee, Hij riep op tot bekering. Hij getuigde tegenover Pilatus van de waarheid i.p.v. dat Hij opkwam voor het onderdrukte volk (Joh.18:37).

De Bijbel leert niet dat gelovigen zijn verbonden met Israël, maar dat zij zijn verbonden met hun broeders en zusters, de medeleden van het lichaam van Christus (Rom.12:5). Ik ben dus wel verbonden met de Palestijnse gelovige maar niet met de orthodoxe Jood die niet in Jezus gelooft!

Het huidige Israël is een volk dat onder de toorn van God ligt. Daarmee zijn wij niet verbonden evenmin als met de overige volken. ‘Welke gemeenschap heeft licht met duisternis (2Kor.6:14b)?’ Liefde voor de Joden omdat zij verloren zijn en behouden moeten worden, juist omdat hen zoveel is gegeven, is wat anders dan verbondenheid met Israël. Pas als wij de verborgenheid van Christus gaan begrijpen (Ef.3:2-19), dan gaan we zien wat onze positie is in deze wereld, zie ook hier.

Maar het is m.i. vandaag de dag dus niet nodig om bijvoorbeeld ‘de Joden thuis te brengen’ (‘Christenen voor Israël’) waar ze immers een vreselijke tijd zullen krijgen, maar wel om hen het evangelie te verkondigen (‘Israël en de Bijbel’). Israël zal immers in het land Palestina een vreselijke tijd tegemoet gaan, de ‘grote verdrukking’ (Mat.24:15). Dit is de ‘tuchtroede’ van de HEERE om hen tot waar berouw en bekering te leiden waarna zij weer als Gods volk zullen worden aangenomen. Dán zal waarheid worden wat staat geschreven in Jer.16:15:

[Zo waar] de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had, geleid heeft. Ik zal hen terugbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.

Zonder berouw en belijdenis van zonden kan er geen sprake zijn van de ware terugkeer naar het land. De huidige terugkeer van Joden naar Israël is dus niet de definitieve vervulling van Gods belofte, wel een eerste fase. Het is het bijeenkomen van de dorre doodsbeenderen uit Ez.37, maar er is nog ‘geen geest in hen’ (vs8). In onze tijd, voordat het geestelijk herstel van het volk Israël zal plaatsvinden, roept God in Christus uit Israël (en uit de volken) een heel nieuw volk voor zijn eigen vreugde.

Jezus Christus, die Zichzelf voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons van alle wetteloosheid verloste en Zichzelf een eigen volk reinigde, ijverig in goede werken. Tit.2:13b-14.

Daarom schrijft Paulus als het gaat om het natuurlijke Israël:

Broeders, de wens van mijn hart en mijn gebed voor hen tot God is, dat zij behouden worden. Rom.10:1

De grote liefde van Paulus (zie ook Rom.9:1-3) voor dit, van oorsprong verbondsvolk van God is ons tot voorbeeld gesteld. Ook wij behoren dit volk lief te hebben, niet omdat zij vandaag een bijzondere positie hebben  maar omdat God hen liefheeft (Deut.7:8). Wij weten dat in het bekeerde deel van Israël straks zegen zal uitgaan over de aarde. Als wij echter een ongezonde ‘pro-Israël’ visie ontwikkelen, en het huidige Israël gaan zien als een volk dat de gunst van God heeft, zal onze blik steeds meer worden afgewend van de hemelse dingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat velen met een dergelijke Israël-gerichte leer, niet meer geloven in een opname voor de grote verdrukking. We zijn immers met Israël verbonden i.p.v. een hemelse Christus, in Israël geënt. Door Israël zó te bewonderen is ook het gevaar hun gebruiken over te nemen.

Hoe zullen zij nu Hem aanroepen in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij geloven in Hem van wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt? En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden zijn? Zoals geschreven staat: ’Hoe liefelijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen’. Maar niet allen hebben het evangelie gehoorzaamd. Want Jesaja zegt: ’Heer, wie heeft onze prediking geloofd?’ Dus is het geloof uit de prediking, en de prediking door het woord van Christus. Maar ik zeg: Hebben zij niet gehoord? Zeker wel: ’Hun geluid is uitgegaan over de hele aarde en hun woorden tot de einden van het aardrijk’. Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? In de eerste plaats zegt Mozes: ’Ik zal uw jaloersheid opwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal ik uw toorn opwekken’. Rom.10:14-19

Israël heeft vandaag, net als alle andere volken de Heer Jezus nodig. Niet als hun Messias en Koning, dat is toekomstig, als ze Hem zullen zien, maar als hun Verlosser en Heer, door het geloof, om uit deze tegenwoordige boze eeuw getrokken te worden (Gal.1:4). In de praktijk betekent dit dat er door het ‘evangelie van de behoudenis’ (Ef.1:13) individuele Joden tot bekering komen en worden ingevoegd in het ware volk van God, de gemeente die het lichaam van Christus is, tot één nieuwe mens (Ef.2:15). Als deze ‘volheid van de volken’ is ingegaan (de opname van de gemeente), dan zal God ervoor zorgdragen dat het ware Israël (Rom.2:28; 9:6) behouden wordt (Rom.11:25), zij ‘die geschreven staan in het boek’ (Dan.12:1). De Joden die in goddeloosheid zullen volharden, zullen (net als zij uit de volken die ditzelfde doen) voor eeuwig verloren gaan. Voor het bekeerde Israël, de bruid van de Messias, zal dan gelden:

Want dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël zal maken, zegt de Heer: Ik zal mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal ze in hun harten schrijven; en Ik zal hun tot een God en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen geenszins leren ieder zijn medeburger en ieder zijn broeder door te zeggen: ’Ken de Heer’, want zij zullen Mij allen kennen, van de kleine tot de grote onder hen. Want Ik zal jegens hun ongerechtigheden genadig zijn en hun zonden zal Ik geenszins meer gedenken’. Heb.8:10-12