Het begrip ‘de dag des Heren’ komt vaak voor in de Bijbel, in Js13:6,9; 61:2 (‘dag der wrake’); Kl2:22; Ez7:19 (‘dag van de verbolgenheid des Heren’); 13:5; Jl1:15; 2:1,11,31; 3:14; Am5:18,20; Ob1:15 en Ml4:5. Ik wil in dit artikel nagaan wat de Bijbel leert over deze ‘dag’ en wat wij als gelovigen moeten verwachten. Een aantal teksten over de dag des Heren:

Want er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde. Js2:12

Dan kruipt men in de spelonken der rotsen en in de holen van de grond voor de verschrikking des HEREN en voor de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken. Js2:19

Zie, de dag des HEREN komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen. Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen. Dan zal ik aan de wereld het kwaad bezoeken en aan de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal de trots der overmoedigen doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen. Js13:9-11

want de HERE houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding. Js34:8

Want nabij is de dag, ja, nabij is een dag van de HERE, een dag van wolken, het uur der volken zal het zijn. Ez30:3

Nabij is de grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de held. Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, een dag van bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens. Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden, want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als stof en hun ingewand als drek. Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. Sefanja1:14-18

In het boek Joël wordt gesproken over de grote en geduchte dag des Heren:

De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 2:31

De ‘dag’ des Heren is een periode van de toorn, de wraak van God over alle goddeloosheid van deze wereld (‘alle volken’ in Obadja vers 15 en ‘alle inwoners der aarde’ in Sf1:18) en heel specifiek over dat van Israël. Amos 5:18 waarschuwt Israël dat zij niet moeten denken dat God alleen de goddeloze heidenen zal straffen. Zij moesten niet uitzien naar deze dag, want zij zouden zelf ook onder het oordeel komen! Termen als ‘verwoesting’, ‘duisternis’, ‘wraak’ en ‘toorn’ geven aan dat dit een periode zal zijn van grote oordelen. ‘Dag’ is niet een dag van 24 uur, maar heeft meer de betekenis van rechtsgeding, zoals in ‘rijksdag’. We kennen dit nog in de term ‘gedaagde’. Het is het moment dat God openlijk zal optreden tegen de goddeloosheid van deze wereld. Dit zal zijn climax vinden in de wederkomst van Christus (zie Op19:15: ‘Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmigheid van de toorn van God de Almachtige’.) Nu is het nog de ‘dag van het heil (zie 2Ko6:2)’ waarin God in genade de goddeloosheid verdraagt en iedereen oproept zijn uitgestoken hand van genade aan te pakken, maar er komt een moment dat God openlijk gaat oordelen. Deze ‘dag des Heren’ omvat na deze oordelen en de verschijning van Christus, ook het Messiaanse rijk van 1000 jaar dat direct na de periode van ‘grote verdrukking’ begint. Op die dag blijkt namelijk ook de luister van de majesteit van de Heer (Js2:10,19,21). Het is lastig om te bepalen of de grote verdrukking zelf tot de dag des Heren behoort. Het lijkt mij wel, maar tevens is dit de inleiding te zijn tot de verschijning van Christus.

Over deze ‘grote verdrukking’ eerst wat meer. Dn12:1 beschrijft deze tijd:

Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden.

De Here Jezus legt in Mt24:21 uit dat dit de ‘grote verdrukking’ is. Tijdens deze grote verdrukking zal er een schrikbewind zijn van de antichrist (zie mijn artikel op deze site daarover). Volken zullen opstomen tegen Israël dat een verbond sluit met deze man, die satan in het vlees zal zijn. In het boek Openbaring zien we dat, zodra het Lam de zeven zegels gaat verbreken van de boekrol (die de erfenis voorstelt, Christus neemt de aarde in bezit en dat begint met oordelen), de grote verdrukking begint. Openbaring 6-19 beschrijft deze periode. De grootste intensiteit van deze periode van verdrukking is als de engelen hun zeven schalen uitgieten (Op16:1-21). Het zal zelfs zo erg worden dat de mensen de dood niet meer kunnen vinden om te kunnen ontkomen aan deze vreselijke oordelen (Op9:6).

Ook in het Nieuwe Testament lezen we over de dag des Heren. Daar is het de dag van de Heer (Kurios) tegenover HEERE in het Oude Testament (Jahweh). God heeft dit oordeel overgegeven aan de Zoon, de Heer Jezus. Hd17:31 maakt namelijk duidelijk dat Christus zelf deze oordelen zal uitvoeren. Hij opent dan ook, als het Lam dat is geslacht, de zeven zegels die Hem het recht geven de aarde in bezit te nemen als de Koning der koningen. De dag des Heren is de inhuldiging van Christus als rechtmatige Koning van deze aarde. De oordelen die zijn komst als Koning zullen aankondigen zullen de gehele bewoonde aarde treffen zoals ook duidelijk is uit de teksten hierboven uit het Oude Testament. Paulus schrijft over deze dag:

immers, gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen: het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen. 1Ts5:2-3.

De verdrukking (de oordelen die de dag des Heren beschrijven of inleiden) begint met een schijnvrede, wat we ook lezen in Op6:2 waar een wit paard wordt gezien met een berijder die een boog heeft (zonder pijlen) een uittrok om te overwinnen. Daarna overvalt de mensen gelijk een tweede paard, wiens berijder de vrede van de aarde wegneemt zodat een grote oorlog begint (Op6:3). Vervolgens zien we een grote hongersnood komen (Op6:5,6) in het zwarte paard, wat precies overeenkomt met de beschrijving van Joël 1:16-20 als hij het begin van de dag des Heren beschrijft:

Is niet voor onze ogen de spijze weggedaan, uit het huis van onze God vreugde en gejuich? Verschrompeld zijn de zaadkorrels onder haar aardkluiten; verwoest zijn de voorraadschuren; gescheurd staan de korenbakken, want het koren is verdroogd. Hoe kreunt het vee! De runderkudden dolen rond, want er is voor hen geen weide; ook de schapenkudden lijden zwaar. Tot U, HERE, roep ik, want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen van het veld verzengd. Zelfs de dieren des velds zien smachtend tot U op, want de waterbeken zijn uitgedroogd en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.

Deze hongersnood aan het begin van de grote verdrukking komt overeen met de beschrijving van de dag des Heren door Joël! Vervolgens beschrijft Johannes een ruiter op een vaal paard (Op6:8) die macht ontving om het vierde deel van de aarde te doden met het zwaard en door honger en door wilde dieren der aarde. Jesaja schrijft:

Te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft, en de door de HERE verslagenen zullen talrijk zijn. 66:16

Als het zesde zegel wordt geopend beschrijft Johannes gebeurtenissen die overeenkomen met wat een aantal profeten heeft geschreven:

En ik zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed. En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt. En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. Op6:12-14

Vergelijk dit eens met wat de profeten schrijven:

Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen. Js13:10

Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van de HERE der heerscharen, ten dage van zijn brandende toorn. Js13:13

Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt. Js34:4

En de HERE brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Jl3:16

Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. Jl2:30-31

De opening van het zesde zegel omvat precies die gebeurtenissen die passen bij de beschrijving van de dag des Heren door de profeten. De mensen kruipen in holen en rosten van bergen, precies zoals Jesaja het beschrijft in 2:19 (zie bovenaan). De grote verdrukking is de dag van de wraak van God, de toorn van God over alle goddeloosheid (zie Op6:17). Joël plaatst de ‘grote en geduchte dag des Heren’ na wat wordt beschreven in Op6. Dit zou kunnen inhouden dat er tijdens de dag des Heren een specifieke periode is van extreme verschrikking en wraak, wat wij moeten zien na de laatste 42 maanden van de grote verdrukking die bijzonder zwaar zullen zijn. Zie onderaan.

In het NT neemt de dag des Heren een einde bij de komst van de ‘dag Gods’ (een uitdrukking die dus iets anders betekent als de ‘dag des Heren’) als ‘de hemelen met gedruis zullen voorbijgaan en de elementen brandend vergaan’(‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in welke gerechtigheid woont’ 2Pt3:10-13, zonder het 1000 jarig rijk hier bij te trekken). Deze eeuwige toestand, na het 1000 jarig rijk, noemt Petrus de ‘dag Gods’. In het OT vindt de dag des Heren zijn einde in het 1000 jarig rijk! De regering van Christus behoort dus tot de dag des Heren. Het is het essentiële deel en doel daarvan. Nooit reikt het profetisch gezicht in het OT tot de ‘dag Gods’, maar enkel tot aan het Messiaanse rijk. De eeuwigheid in het OT verwijst dus naar het 1000 jarig rijk waar de Eeuwige zal regeren. Het Nieuwe Testament leert ons dat er daarna een eeuwige toestand zal zijn waarin God bij de mensen zal wonen. Op21:1-8 en 22:1-5 beschrijven o.a. deze eeuwige toestand waarin geen kwaad of zonde meer zal zijn.

Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van [onze] Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak (letterlijk: ‘reeds aangebroken zou zijn’). 2Ts2:1-2. De gelovigen in Tessalonika waren in onrust gebracht door een valse leer en dachten dat ze onder de oordelen van de dag des Heren terecht gekomen waren. Paulus laat hen zien dat dit onmogelijk is zolang de antichrist er nog niet is en de weerhouder nog aanwezig is (vs3-8). Zie mijn artikel over de opname van de gemeente en de toekomst van de gemeente voor verdere uitleg.

Zie ook Op1:10 waar Johannes in de geest op de dag van de Heer is. De dag van de Heer begint met oordelen en eindigt met oordelen en zo wordt de dag God, waarin ‘God zal zijn alles in allen’ ingeluid.

Sefanja 1:2-6 beschrijft ook weer wat God gaat doen op de dag van zijn toorn: alles volkomen van de aardbodem wegvagen. Daarbij zullen alle goddelozen worden geoordeeld en de afgodendienst uit Israël worden weggedaan. Toch zijn er mensen die zullen ontkomen aan deze toorn:

Zwijg voor het aangezicht van de Here HERE, want nabij is de dag des HEREN; want de HERE heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd. Sf1:7, zie ook 2:3. Vergelijk dit met 1Ts1:10:

en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn.

De ware gelovigen worden gered. De gelovige Israëlieten zullen tijdens de toorn worden bewaard (zie Sf2:3 ‘geborgen worden op de dag van de toorn’, maar de gemeente wordt voor de dag van de toorn bewaard doordat zij wordt weggenomen (zie Op3:10; zie hierover mijn artikel over de opname van de gemeente). Wij hoeven dus niet uit te zien naar deze dag, maar naar de komst van de Heer Jezus voor de gemeente.

In Sf2:2 en 3:8 wordt de dag des Heren de dag genoemd van de brandende toorn des Heren. In het boek Openbaring zien we, zoals gezegd, dat deze toorn tot uitvoer wordt gebracht over de hele aarde (zie bijv. 6:16,17; 11:18; 14:10 en 19:15). Nu is het nog de dag van het heil, waarbij mensen worden uitgenodigd tot de genade van God. Zodra Jezus de boekrol gaat openen en de zegels gaat verbreken is de periode van genade voorbij.

Als de toorn van God komt zullen toch nog vele volken tot de HEER komen en gered worden:

Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder. 3:9

Daarnaast zal het overblijfsel van Israël ingaan in het Vrederijk (Sf3:12-20) samen met de bekeerde heidenen, precies wat we lezen in het boek Openbaring:

Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. (…) En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Op7:9+13-14. Dit zijn de volken. Zij worden gered omdat zij door de oordelen die over de wereld komen zich bekeren. Het merendeel van de mensen zal zich echter niet bekeren (Op9:21, 16:11).

Op www.oudesporen.nl vond ik deze beschrijving die alles mooi samenvat:

Het aanbreken van die dag is het keerpunt in de wereldgeschiedenis, waarbij niet meer de mens openlijk regeert, maar Hij de regering in handen neemt. Nu lijkt het er nog op dat de mens alles op aarde te zeggen heeft, maar als de dag van de HEERE aanbreekt, zal Hij het wereldbestuur in handen nemen. Dat zal Hij doen op een manier die voor iedereen zichtbaar is. De HEERE komt tevoorschijn, wordt openbaar. Het boek Openbaring beschrijft wat er allemaal mee samenhangt. Eerst zal Hij Zijn oordelen over de aarde laten komen en op die manier de aarde van ongerechtigheid reinigen (zie Op 6-19). De laatste oordelen zal Hij Zelf uitvoeren, als Hij uit de hemel komt (zie Op 19:11-21). Dan richt Hij Zijn vrederijk op en zal Hij duizend jaar lang regeren op een wijze die een weldaad voor de mens, ja, voor de hele schepping zal zijn (zie Op 20:1-6). De dag van de HEERE begint met Zijn oordelen en eindigt met het vrederijk. Daarna breekt de eeuwigheid aan (zie Op 20:7-21:8), die ook “de dag van God” (2Pt 3:12) genoemd wordt, want dan zal “God alles in allen” zijn (1Ko 15:26). Bij de dag van de HEERE is de hoofdgedachte dat de Heer Jezus niet langer verborgen blijft, maar dat Hij duidelijk, voor iedereen waarneembaar, gaat handelen. “Dag” wijst op licht en dat betekent dat het dus niet langer om oordelen in verborgenheid of handelingen in voorzienigheid gaat, zoals dat gebeurt in de tijd waarin wij leven.

Tot slot wil ik heel kort de specifieke gebeurtenissen op een rij zetten die deel uitmaken van dit grote geheel: De dag des Heren en de verschijning van de Heer Jezus, na de grote verdrukking:

1. De vernietiging van de legermacht van het beest en de valse profeet (de antichrist of de mens der zonde, de zoon des verderfs) door de komst van de Zoon des mensen uit de hemel met zijn legers (Op19:14v.).

2. Christus’ verschijning in Jeruzalem, op de Olijfberg, om het joodse overblijfsel te bevrijden van de ‘Assyriër’, de ‘koning van het Noorden’ en zijn legermacht (Js31:4-9; Zc14:3-4).

3. Het gemeenschappelijke oordeel in het dal van Josafat (Jl3:12) d.m.v. een oorlog tegen alle volken die het gebied van Israël omringen en het volk van God hebben verdrukt. Het overblijfsel van Juda zal daarin delen (Jl3; Obadja). Dezelfde tekenen die aan de dag des Heren voorafgaan zullen hier plaatsvinden: De zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in (Jl3:15).

4. Het oordeel van de volken individueel, als de Zoon des mensen, omringd door zijn engelen, op de troon van zijn heerlijkheid zal plaatsnemen. Dit oordeel treft hen, die de ‘minste van de broeders’ van de Heer hebben verworpen toen dezen het evangelie van het koninkrijk verkondigden tijdens de grote verdrukking (Mt25:31-26).

5. Het koninkrijk van duizend jaar begint, met een hersteld Israël en de Here die woont op Sion (Jl3:20-21).