Onderstaande lezing is uitgeschreven door een toegewijde broeder en zuster. De lezing is gehouden in Oost-Souburg op 11-05-2024. Het thema van de lezing is ‘Gesterkt in de innerlijke mens’, maar voor deze schriftelijke versie heb ik ‘de verborgenheid van Christus’ erboven gezet. Dit thema is steeds meer onbekend onder christenen vanwege de nadruk op zichtbare godsdienst. In diverse artikelen waarschuw ik voor deze trend en in dit artikel vindt u de uitwerking van de schitterende raad van God voor zover ik daar inzicht in heb ontvangen.

Efeziërs 3:1-21

Fijn dat jullie zijn gekomen en het mooie weer ons niet weerhoudt hier met elkaar een heel mooi gedeelte te overdenken uit het Woord van God, dat we nu eerst met elkaar gaan lezen uit de brief van Paulus aan de Efeziërs. We leven in een tijd waarin er van alles gebeurt in ons land, bijv. protesten tegen Israël. En we weten vanuit Gods Woord dat die haat tegen het verbondsvolk van God steeds groter zal worden; we leven dus eigenlijk in spannende tijden. Maar het is juist dan zo belangrijk dat wij met elkaar weten wat Gods hart bezighoudt, wat Zijn plan is waarmee Hij bezig is; en daar willen we vanavond met elkaar over nadenken.

Het geheim van de gemeente

We gaan lezen uit hoofdstuk 3 van Efeziërs, het hele hoofdstuk. Het zijn 21 verzen, dat valt op zich mee. En ik lees weer uit de Telos-vertaling, naar mijn vaste gewoonte eigenlijk. Tot zover dus de lezing uit Gods Woord. Het is een geweldige brief, de brief van Paulus aan de Efeziërs. Hij bevat veel waarheden, die vandaag de dag minder bekend zijn. Het gaat in deze brief voornamelijk om Gods eeuwige raadsbesluiten met betrekking tot de gemeente: dat zijn alle mensen die geloven in de Heere Jezus, nadat Hij is gekruisigd en opgestaan en naar de hemel is gevaren. God heeft daar een plan mee. En dat plan, die raad van God ten aanzien van de gemeente van God, heeft Hij in Zichzelf opgevat vóór de tijden van de eeuwen. En hierbij gaat het niet zozeer om onze nood, om de behoefte gered te worden van onze zonden, hoewel dit ook wel wordt genoemd in deze brief, maar het gaat vooral over wat het hart van God Zelf bezighoudt. Doordat wij vandaag leven in een ik-gerichte samenleving worden die dingen steeds minder in de gemeente gekend en gepredikt. Toch is het heel belangrijk dat wij vanavond helder zicht krijgen op die raad van God en wat daarvan de uitwerking is, of zou moeten zijn in ons praktische leven. En die raad van God heeft ook een doel. Ik zal het even met mijn eigen woorden zeggen. Het is alsof God zegt: Ik zal in de komende eeuwen laten zien wat de vrucht is van het werk van Mijn geliefde Zoon, de Heere Jezus Christus, en wat het voornemen is geweest van Mijn eigen hart. En u en ik zijn een onderdeel hiervan als gelovigen! Nogmaals: het gaat dus en dat is echt heel belangrijk, om wat in Gods eigen hart is opgekomen. Het gaat om Zijn eigen raad, Zijn vreugde en het welbehagen van Zijn wil (Ef. 1:5), om Zijn geliefde Zoon te verheerlijken vanwege wat Hij heeft volbracht op het kruis van Golgotha – en de heerlijke gevolgen daarvan.

En het praktische doel is dat wij als gelovigen waardig zullen gaan wandelen overeenkomstig onze roeping; daarmee begint hoofdstuk 4:1. Maar voordat wij de praktijk van het geloofsleven kunnen beleven, moeten wij in ons hart, in de innerlijke mens, die raad van God – zoals Paulus dat noemt in Handelingen 20 de hele raad van God – in ons opnemen, niet als een theorie, maar als de kennis van Wie Hij werkelijk is. Want Zijn raad, de raad van God, vertelt ons wie Hij is, heel Zijn wezen, de volheid van God. En hoe meer wij vervuld worden met wie Hij is, des te meer zullen wij in de praktijk van ons leven ook uitdrukking eraan geven. Dat gaan we vanavond ook zien.

Verkeerde invloeden

Maar goed, ik kom bijna elke week in een andere gemeente om het Woord te brengen en tot mijn grote verbazing, ook tot mijn verdriet kun je zeggen, komt dit bijna nergens meer goed over. En wat helemaal schrijnend is, is dat in veel gemeenten Joodse invloeden voet aan de grond krijgen. Maar dit is nu juist precies in tegenspraak met de hele raad van God, dat wij teruggaan naar een uiterlijke, religieuze sfeer van het dienen van God. In een aantal gemeenten heb ik zelfs spreekbeurten moeten afzeggen, doordat de sabbat en de Joodse feesten daar allemaal zo belangrijk zijn geworden. Maar als je hiervan wat zegt in het licht van de dingen die we vanavond gaan benoemen, dan lijkt het wel alsof het bij velen niet meer binnenkomt; daarom is het zo belangrijk.

Welnu, we gaan het hoofdstuk met elkaar doorlopen. Het begint met: Daarom (3:1). En dat heeft te maken met het voorgaande. Daar wil ik toch kort iets over zeggen. Want in hoofdstuk 2 vinden we het werk van God in de gelovigen. Hij heeft een raad, een plan, dat vinden we in hoofdstuk 1, en wel dat Hij de gemeente, alle ware gelovigen, heeft gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten. Hij heeft ons tot Zijn zonen gemaakt. Geschikt, heb ik de vorige keer gezegd in januari: geschikt voor Zijn heiligheid, maar ook geschikt voor Zijn hart. Zodat wij Zijn hart kunnen begrijpen.

Maar hoofdstuk 2 begint dan in de eerste 10 verzen met de vraag: Hoe heeft God dit nu in de gelovigen bewerkt, want zij waren immers dood in misdaden en zonden? Het antwoord hierop vindt u in hoofdstuk 2:4. Hier lezen wij het volgende: “Maar God, Die rijk is aan barmhartigheid, heeft ons vanwege Zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, toen ook wij (dus ook de Joden) dood waren in de overtredingen, levend gemaakt met Christus (uit genade bent u behouden)”.

God heeft een werk in ons gedaan en Hij heeft een werk aan ons gedaan. Dat ‘aan ons’ vind je in Efeziërs 1, het werk ‘in ons’ vind je in hoofdstuk 2. En vanaf Efeziërs 2:11 zien we wat Hij ‘met’ de gelovigen heeft gedaan. De mensen die geloven, dat waren oorspronkelijk Israëlieten, Joden. In het boek Handelingen zie je dat het daarmee begint, en met enkele proselieten, maar later kwamen er vanaf Handelingen 10 ook heidenen tot geloof. En dan zegt Efeziërs 2:15, kijk maar even mee: “Hij heeft in Zijn vlees de vijandschap, de wet van de geboden die in inzettingen bestaat, tenietgedaan”. Dus alles wat de gelovige Joden scheidde van de gelovigen uit de heidenen, is tenietgedaan. En dan staat er: “opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen”. Dat betekent dat het onderscheid tussen Joden en heidenen, wat God betreft, is opgeheven in het lichaam van Christus. Zij zijn namelijk niet alleen één lichaam, “mede-ingelijfden” (Ef. 3:6), maar zij zijn ook tot één nieuwe mens geschapen in Christus.

Want God kon geen behagen vinden in de oude mens, in de natuurlijke mens. Dat is het evangelie wat Paulus ons meedeelt in de Romeinenbrief. En dat is vandaag voor veel christenen heel moeilijk, want er bestaat veel sympathie voor het natuurlijke Israël. En deels begrijp ik dat natuurlijk. Maar de Jood, hoe orthodox ook, is zonder de Heere Jezus dood in zonden en schuld – evenals de Griek, de heiden zonder Christus. Maar zodra hij gelooft, is hij met die gelovigen uit de volken – samen met ons dus – tot één nieuwe mens geschapen. In die nieuwe mens vindt God Zijn vreugde. De oude mens heeft Hij namelijk in en met Zijn Zoon gekruisigd.

En dan zegt vers 18: “door Hem”, door de Heere Jezus, hebben wij beiden, namelijk de gelovige Jood én de gelovige heiden samen “in één Geest de toegang tot de Vader”. Ziet u dat? Dus de godsdienst van de Joden was opzijgezet, en daarom werd Paulus zo vervolgd. Hij zegt ook dat hij de gevangene is van Christus Jezus (Ef. 3:1). Er is iets nieuws gekomen, iets volkomen nieuws. Jood en heiden hebben samen als de nieuwe mens in één Geest de toegang tot de Vader. Die nieuwe mens is geschapen overeenkomstig het model van Christus. Dat is bijzonder. Maar vandaag vind je eigenlijk dat inzicht nog zo weinig, want men heeft een bijzondere voorliefde voor het natuurlijke Israël. En enerzijds is het ook logisch dat wij dit volk liefhebben, omdat het Gods verbondsvolk is.

Maar zij zijn niet gezegend louter omdat ze Israël zijn. Zie Romeinen 2, 3 en 9: niet allen die Israël zijn, zijn Israël, Gods volk. In deze tijd vormen de gelovige Jood en de gelovige heiden niet alleen samen een nieuwe mens, niet alleen hebben wij samen door één Geest de toegang tot de Vader. Maar Efeziërs 2 eindigt hiermee dat er nu ook een woonplaats, een tempel van God is in de Geest. De gemeente is het lichaam, de volheid van Christus, en zij is ook de woonplaats van God in de Geest. Dat betekent voor u en voor mij: aangezien wij Zijn lichaam zijn, zijn wij geroepen Zijn karakter te vertegenwoordigen, te etaleren, en uit te delen – het leven van Jezus. En omdat de gemeente ook het huis van God is, zijn wij geroepen de heiligheid van het huis te handhaven – het is een huis van gebed. Die twee aspecten vind je in hoofdstuk 2.

En dan begint Efeziërs 3 met het woord ‘daarom’. Daarom, omdat God in de mens gewerkt heeft, aan de mens gewerkt heeft, met de mens gewerkt heeft, om iets heel nieuws tot stand te brengen: een nieuwe mens, een nieuwe schepping. Om die reden, zegt Paulus, vermaan ik u nu als ‘de gevangene van Christus Jezus’ (vgl. Ef. 4:1). Want deze waarheid kan rekenen op de vijandschap van de religieuze mens. Hoe consequenter wij de hemelse roeping van de gemeente beleven, hoe meer tegenstand we zullen krijgen van hen die Joodse elementen en een uiterlijke godsdienst willen promoten. Als u oplet, dan ziet u in de Telos-vertaling en ik neem aan ook in andere vertalingen, dat er een haakje begint bij vers 2. Ziet u dat? Dus vers 1 zegt: “Daarom ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, de volken.” Het haakje begint dan, en het eindigt ook weer zo na vers 21. Dus het hele hoofdstuk, vanaf vers 2, is een tussenzin.

Dan gaat Paulus verder en herhaalt dezelfde aanduiding weer in hoofdstuk 4:1: “ik, de gevangene in de Heer.” Dus je zou hoofdstuk 3:1 kunnen lezen en dan direct doorgaan naar hoofdstuk 4:1. Dan krijg je het volgende: Daarom ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, de volken (…) ik vermaan u dan, ik, de gevangene in de Heer, dat u wandelt waardig de roeping, enz. Maar er is nog een gedeelte dat God belangrijk vindt en dat de Heilige Geest ons graag wil leren: en dat is het lange gedeelte tussen haken in hoofdstuk 3. Dat is bedoeld om ons te tonen welke weg God nu is gegaan om deze dingen openbaar te maken en bekend te maken in deze tijd.

Welnu, dat heeft Hij gedaan via de apostel Paulus. Deze zegt namelijk in Ef. 3:2: “waar u immers hebt gehoord van het rentmeesterschap van de genade van God, mij voor u gegeven”. Zie je dat in vers 3? “Dat mij door openbaring” – dus niet uit het Oude Testament, maar door rechtstreekse openbaring – “de verborgenheid is bekend gemaakt, zoals ik tevoren in het kort geschreven heb”. Hierover heb ik het net gehad: hoofdstuk 2, de nieuwe mens.

Als Paulus de Joden overtuigt dat Christus de Messias is, de Christus, de Gezalfde, dan gebruikt hij de geschriften van het Oude Testament. Dit kun je lezen in het boek Handelingen. Maar zodra hij over de gemeente spreekt, en de dingen die ik net noemde in het kort, dan is daar geen bron in het Oude Testament, want vers 5 zegt dat de verborgenheid van Christus “in andere geslachten de zonen van de mensen niet bekend is gemaakt”. En daarom is het zo belangrijk dat wij gaan inzien, dat u gaat inzien wat de plaats van Paulus is in het Nieuwe Testament. Hij is een apostel die een bijzondere bediening had, en hij spreekt nog steeds door middel van het Nieuwe Testament. De twaalf apostelen waren getuigen van het leven, het lijden en de opstanding van de Heere Jezus, maar zodra ze Hem naar de hemel zagen gaan, dan staat er: een wolk onttrok Hem aan hun ogen.

De verborgenheid van Christus

Maar Paulus verwierf inzicht in de hemelse dingen, in de hemelse heerlijkheid van de Heere Jezus. Ik wil met jullie iets uit Handelingen 9 lezen daarover, vanaf vers 3. We weten de geschiedenis maar ik wil het toch maar even met jullie lezen. Terwijl hij echter reisde, gebeurde het dat hij Damaskus naderde; let op, alles wat hier staat heeft te maken met de verborgenheid. Paulus kwam niet tot bekering in Israël. Nee, hij naderde Damaskus. Niets van de verborgenheid houdt verband met Israël, het is allemaal uit God. Het plan is in Zijn eigen hart ontstaan. En plotseling omstraalde hem een licht uit de hemel, staat er dan (Hand. 9:3). Een licht uit de hemel. Dat is dus iets nieuws; dit komt vanuit de Heere Jezus, en Hij was daar verheerlijkt in de hemel.

Alles wat Paulus ontving was uit de hemel, en het gebeurde door openbaring. Zijn leven was nu om zo te zeggen in de hemel; en niet op aarde, waar Israël alle zegen had. Dan staat er: en hij viel op de grond. En daarmee was er toen een einde gekomen aan de religieuze Paulus of Saulus. Want de heerlijkheid die hij zag, was helderder dan het licht van de zon; dat zegt hij verderop in het boek Handelingen (Hand. 26:13).

Maar de heerlijkheid die hij daar zag, was ook de heerlijkheid van de gelovigen die hij vervolgde. Want er staat: hij hoorde een stem, die tegen hem zei: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hand. 9:4). En hij zei: “Wie bent U, Heer?” En Hij zei: “Ik ben Jezus Die jij vervolgt” (Hand. 9:5). De heerlijkheid in de hemel was ook het deel van de gelovigen, die hij vervolgde, want zij waren het lichaam van de Heere Jezus. Hij vervolgde Christus, de hemelse Heer, terwijl hijzelf als religieuze Jood geen aandeel had aan deze heerlijkheid. Dus vanaf het moment dat hij dit besefte viel hij op de grond en kwam er een einde aan de religieuze Saulus. Hij werd Paulus, d.i. de kleine, die al zijn levenskracht ontving vanuit de Mens in de hemel. En hij zag hier ook al dat al die mensen die hij vervolgde, onderdeel waren van de Mens in de hemel. Dat is de verborgenheid.

De verborgenheid van Christus is dat elke gelovige onlosmakelijk verbonden is met de Heere Jezus in de hemel. Wat God betreft zijn wij één met Hem gemaakt, wij zijn leden van Zijn lichaam. Niet als een losstaande waarheid, maar als een aansporing om ook zo te leven, in het besef hiervan. Daarom zegt de apostel in Efeziërs 3: Mij is door openbaring de verborgenheid bekendgemaakt. Het was door openbaring, het kwam uit de hemel. En de twaalf apostelen hadden dit nog niet gezien. Later wel, want vers 5 zegt ook dat de verborgenheid nu door of in de Geest “geopenbaard is aan Zijn heilige apostelen en profeten”. Maar alleen Paulus werd als dienaar speciaal geroepen om deze dingen te verkondigen. En dat geldt vandaag nog steeds. Geen enkele andere brief van welke apostel dan ook leert ons zoveel over de verborgenheid, het lichaam van Christus, de gemeente. Dat doet alleen Paulus.

Daarom is het zo belangrijk dat wij als christenen de paulinische leer kennen. De natuurlijke mens is totaal verdorven. God heeft hem op het kruis weggedaan, alles wat Adam heeft voortgebracht heeft God onder het oordeel gebracht op het kruis. Er kwam een nieuwe mens, die in Christus geschapen is (Ef. 2:10), in alle waarheid en gerechtigheid. De nieuwe mens bestaat uit Joden en heidenen samen, verbonden met het Hoofd in de hemel. Zij zijn getrokken uit deze wereld, uit het Jodendom en uit de volken, en tot iets nieuws, iets volkomen nieuws gemaakt. Dat is Paulus’ evangelie. Welnu, dan staat er in Efeziërs 3:6 wat de inhoud is van deze verborgenheid. De gelovigen uit de volken zijn namelijk “mede-erfgenamen en mede-ingelijfden en mededeelgenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie”.

En hier komen we bij een punt waarop ik telkens strijd heb. Vorige week was ik in Haarlem en daar heb ik tot mijn schrik iemand horen zeggen, dat wij zijn ingelijfd in Israël. Dat hoor je heel vaak vandaag. Dat komt door een foutieve uitleg van Romeinen 11. De boom is dan Israël, wij als heidenen zijn daarop geënt. De wortel, dat is dan ook ineens Israël; die draagt ons, wij zijn helemaal verbonden met Israël, maar dat is niet zo. Er staat in Romeinen 11 dat de takken Israël zijn, de natuurlijke takken. En er is een deel van weggebroken. En wij zijn daartussen geënt, tussen die takken. Dus niet op de takken, maar tussen de takken. En de boom, dat is de zegen in Christus. Want wat staat hier in Efeziërs 3? Het is het volgende, ik ga het rustig voorlezen. Dat zij uit de volken, samen met de gelovigen uit de Joden mede-erfgenamen zijn geworden en mede-ingelijfden en mededeelgenoten. Waarvan? Van de belofte in Christus Jezus door het evangelie. Paulus zegt dan ook: Ik ben een dienaar geworden van het evangelie (Ef. 3:6-7).

Wat is dit voor belofte? Het is de belofte, die God in Zijn Zoon gedaan heeft, waarover wij lezen in 2 Timotheüs 1:9. Namelijk de genade die ons is gegeven in Christus Jezus vóór de tijden van de eeuwen, de belofte in Zijn Zoon. En de heidenen zijn daar mededeelgenoten van samen met de gelovige Joden. Ze zijn ook mede-erfgenamen met de gelovige Joden. Niet om het aardse rijk van vrede te beërven, maar om alles wat in de hemelen en op de aarde is, samen met Christus te beërven (Ef. 1:10). En mede-ingelijfd, in wat? Niet in Israël. Want wij zijn samen met de gelovige Joden ingelijfd in de Heere Jezus, in Zijn Persoon. Hij is in de hemel, wij zijn het lichaam van Hem op aarde. En dan zegt vers 6 op het eind: “door het evangelie”, zie je dat? Dus zodra u het evangelie gelooft, bent u mede ingelijfd met de gelovige Joden in het lichaam van de Heere Jezus. En u bent mededeelgenoot van de belofte, lang geleden in Christus Jezus gegeven. U bent ook mede-erfgenaam, u zult straks met Hem regeren over alle dingen. Alles is van u (1 Kor. 3:21). En dit is allemaal uit God de Vader, het is in Zijn eigen hart ontstaan.

Dus u bent helemaal niet meer verbonden met welk aards systeem dan ook, maar u bent verbonden met de Heere Jezus in de hemel; en dat is tot vreugde van God de Vader. Maar vandaag lezen mensen het dus veelal zo, dat wij samen met Israël erfgenamen zijn, met het hele volk Israël. En met het hele volk Israël mede ingelijfd zijn in hun zegen (Ef. 3:6). Maar dat staat er niet. Het is ook niet in overeenstemming met de brief waar we vanavond over nadenken. Maar hopelijk is het helder. Dan zegt de apostel: het evangelie waarvan ik een dienaar ben geworden naar de gave van de genade van God, die mij gegeven is naar de werking van Zijn kracht (Ef. 3:7). Er was een bron, een krachtbron uit de hemel en Paulus werd persoonlijk uit het volk van de Joden genomen. En hij die de gemeente had vervolgd, ontving vergeving, werd gereinigd en op een totaal nieuwe grondslag geplaatst.

Ik hoop dat u het ziet en aanneemt. Hij werd niet ineens een Jood zoals het bedoeld is, nee, hij werd een nieuwe schepping in Christus. En God heeft naar Zijn raad in de gemeente het hele Joodse systeem terzijde gesteld; en Hij heeft daarvoor iets nieuws gegeven. Paulus zegt het ook in Kolossenzen 2 dat al die zichtbare inzettingen slechts een schaduw waren, maar dat de werkelijkheid van Christus is. Daarom is het zo belangrijk dat wij de God kennen die wij dienen, wat Hij heeft bedacht, wat Hij heeft gerealiseerd en aan Paulus heeft toevertrouwd. Wij hebben dit in onze Bijbel, hoewel Paulus die zaken niet kwijt kon aan de Galaten, en evenmin aan de Korinthiërs. Deze brief aan de Efeziërs is de enige waarin hij het helemaal, zonder reserves, meedeelt. Waarom? Omdat zij geestelijk rijp waren om deze dingen te ontvangen. Ze waren getrouw, en we lezen over hun liefde tot alle heiligen (Ef. 1:1, 15).

Ze waren niet zoals de Korinthiërs en de Galaten door allerlei dwaalleer beïnvloed. Nee, en hopelijk geldt dat ook voor u dat we een hart hebben dat geschikt is om deze prachtige dingen te ontvangen. Ja? “Mij, de aller-geringste van alle heiligen”, zegt hij dan vervolgens (Ef. 3:8). Want dit is ook het gevolg als u dit gaat zien; dan gaat u nooit meer iets van uzelf verwachten. Paulus zegt ergens anders: als ik zwak ben, dan ben ik sterk. Vandaag zijn er nog steeds veel mensen, die professor of dominee of doctor worden genoemd, of wat allemaal. Maar zodra je de verborgenheid begrijpt dat jij door Gods genade uit de wereld bent getrokken en op de allerhoogste plaats bent gezet; en je ziet waar jezelf vandaan komt (Ef. 2:1 t/m 3), dan ga je jezelf in dat licht wel geringschatten, of niet dan? Tenminste, dat heb ik wel.

Paulus zegt ook: het is “naar de werking van Zijn kracht” (Ef. 3:7). Het gaat niet om theologie, om kennis, maar het heeft alles te maken met een toebereid hart. Mij, de geringste van alle heiligen is deze genade gegeven om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus onder de volken te verkondigen (Ef. 3:8). Onder de volken, zij waren eerst veraf. Israël dacht: wij zijn het volk van God. Maar dan zegt de Heere Jezus tegen Nicodemus: U moet opnieuw geboren worden, anders kunt u het koninkrijk van God niet zien. En dan zegt Hij eveneens in Johannes 3: Maar er zijn ook nog andere dingen, de hemelse dingen. Dat zijn de dingen waar we vanavond over nadenken. Maar voor de Joden was dit een aanstoot. Zij hebben Paulus ook ervan beschuldigd dat hij afval van Mozes predikte, wat niet zo was. En ze hebben hem dood gewenst: zo iemand behoort niet te blijven leven. Dat kunt u ook lezen in het boek Handelingen. Want deze waarheid die we vanavond overdenken, de waarheid van de verborgenheid van Christus, rekent af met elke menselijke godsdienst, elke zichtbare, uiterlijke invloed die men wil gebruiken om een soort religieuze atmosfeer te scheppen. Laten we verder lezen in Efeziërs 3:9, waar staat: “en voor allen in het licht te stellen wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, Die alle dingen geschapen heeft”. We moeten deze dingen bewaren en uitleven: het rentmeesterschap van de verborgenheid. Verborgenheid betekent: het was vroeger verborgen, maar het is nu openbaar geworden. Want iedereen die gelooft, is een nieuwe schepping, een onderdeel van het lichaam van de Heere Jezus Christus; en wat God betreft volkomen losgemaakt van alles wat op deze aarde is. Maar dan zegt hij ook: de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, dat staat in vers 9. Dus 4000 jaar nadat Adam geschapen is, ik schat dat het zolang was, werd pas openbaar wat er in Gods hart verborgen was. Het is nooit bekendgemaakt aan enige profeet van het Oude Testament. Het was van alle eeuwen verborgen in God, Die alle dingen geschapen heeft. Waarom? Omdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt wordt (vs. 10). Toen de aarde geschapen werd, toen juichten de morgensterren, de engelen. Maar toen de gemeente in het aanzijn werd geroepen door het kruis en de opstanding van de Heere Jezus, en er een totaal nieuw mensengeslacht werd gevormd, toen werd de veelvoudige wijsheid van God bekendgemaakt. Want hoe is het mogelijk dat mensen die dood waren in zonden en schuld, die hun eigen begeerten volgden en God vaarwel hadden gezegd, dat zulke mensen een onderdeel konden worden van de Heere Jezus Zelf? Dat heeft met Gods veelvoudige wijsheid te maken. Hij heeft de zonde afgeschaft, Hij heeft de Heere Jezus verheerlijkt, Hij heeft de duivel tenietgedaan, die de macht over de dood had. En Hij heeft de dood tenietgedaan. De Geest woont nu in ons. Dit is allemaal de wijsheid van God. En als de engelen kijken naar de gemeente, op u en mij, dan zien ze de wijsheid van God. Dat kunnen we ons moeilijk voorstellen, maar toch is het zo.

Vers 11 zegt: “naar het eeuwig voornemen dat Hij heeft opgevat in Christus Jezus onze Heer”. Dat is zo prachtig. De Vader heeft vreugde gevonden in Zijn Zoon van eeuwigheid af, maar Hij heeft ook in Hem iets opgevat, iets bedacht. Namelijk: Ik geef ook een gezellin die helemaal aan Hem gelijk is, zoals Adam kon zeggen toen hij Eva zag: Dit is been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees. Zij was een hulp die tegenover hem was, die bij hem paste. Zo is het met de gemeente ook, en dat zijn u en ik. Wij zijn een onderdeel van Gods voornemen van eeuwigheid. Hij heeft u ook voorgekend en voorbestemd om deel hiervan uit te maken. Vers 12 zegt: “in Wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem”.

Het behoort ook een uitwerking in ons leven te hebben, namelijk dat we thuis zijn in Gods wereld, in Zijn verlangens, Zijn hart, Zijn Woord en dat we gescheiden zijn van de wereld, maar dat gaat de wet nooit bewerken. De wet zal alleen maar de zondaar aanspreken. U zult niet, u zult niet, u zult. Maar Gods eigen openbaring van Zijn hart verandert ons. Ik hoop dat u het een beetje kent. Dat u als u deze dingen leest, zich dan thuis voelt. Ja, dit is nu precies waar ik bij hoor, dit is nu waar mijn hart naar uitgaat. En als u in de wereld bent en u ziet de dingen van de wereld, dat u dan bij uzelf voelt en ervaart: dit past totaal niet bij wat ik lees over mijn God, over de Vader en over de Heere Jezus. Het behoort een uitwerking te hebben, broeders en zusters, op ons leven, deze hemelse dingen. Laten we het niet beschouwen als een theologisch interessante Bijbelstudie, maar gebruiken als een liefdevolle kennisneming van Wie God is en wat Hij gedaan heeft, zodat wij ook veranderen en leven zoals Hij het van ons vraagt. Ik vermaan u dan, dat u wandelt waardig de roeping. Zodat ons leven past bij hoe wij geschapen zijn in de Heere Jezus, als een nieuwe schepping – dat is Zijn verlangen.

Dan bidt Paulus een tweede gebed, hoewel hij verdrukkingen ondergaat (Ef. 3:13). En nogmaals: als iemand deze dingen uitleeft, dan krijg je verdrukking. Ik heb dat al vaak meegemaakt. Dan zeg ik bijvoorbeeld iets over het vieren van Kerst in de kerk. Is dat niet het onderhouden van feesten van mensen en van dagen – wat ingaat tegen de verborgenheid, waarin we namelijk zijn losgemaakt van alle aardse elementen (Kol. 2). Wij zijn afgestorven aan de elementen van de wereld. Waarom onderhoudt u dan dagen, maanden en jaren? En dat wordt niet altijd in dank afgenomen, maar toch zeg ik het af en toe.

Welnu, zegt de apostel in vers 14: Om deze oorzaak bid ik de Vader, namelijk dat Hij aan mij die geweldige bediening heeft gegeven en die ook in het Nieuwe Testament aan ons heeft meegedeeld. Hij communiceert dit door de Geest nog steeds aan ons. Want God heeft in Zichzelf een voornemen opgevat: Ik ga de Joden en heidenen, die Mijn Zoon eren in het geloof, tot iets nieuws maken, tot één lichaam, één nieuwe mens, de woonplaats van God in de Geest. De gemeente is de volheid van Christus en zo openbaar Ik Wie Mijn Zoon is. Opdat de Zoon dus in ons openbaar wordt (Gal. 1:15-16), en wij in ons hart gaan begrijpen hoe geweldig de Persoon van de Heere Jezus Christus is.

Om die oorzaak buig ik mijn knieën, zegt Paulus, “voor de Vader van onze Heer Jezus Christus” (Ef. 3:14). Hij verlangt ernaar dat de volheid van God met alle heiligen wordt gekend in de gemeente. Welnu, dat is vandaag best wel lastig. Want we horen van dingen die juist ingaan tegen de verborgenheid, tal van uiterlijke zaken. Ik was onlangs op de ontmoetingsdag van Israël en de Bijbel, maar er stond een gigantisch gebouw naast van Royal Mission. Zij promoten tekenen en wonderen, en zeggen: Wij moeten alles doen wat Jezus deed (Matt. 10).

De rijkdom van Zijn heerlijkheid

Maar daarvoor bidt Paulus niet. Hij zegt niet: zodat jullie kracht ontvangen om wonderen of tekenen te doen, helemaal niet. Laten we eens kijken wat zijn gebed inhoudt, want dit is het allerhoogste doel dat God met de gelovige heeft. Hij richt zich tot de Vader, dus dat is al bijzonder. In 2 Korinthe 12 richt Paulus zich tot de Heere Jezus, maar hier bidt hij de Vader, naar Wie elke familie in de hemelen en op de aarde wordt genoemd.

Er zijn vele soorten families, gelovigen, maar allemaal worden ze genoemd naar de Vader. Opdat Hij, let op wat er staat, niet naar de rijkdom van Zijn genade, maar naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Dat betekent dat het hier even niet te maken heeft met onze nood en de rijkdom van Zijn genade. Maar het gaat hier om Zijn eigen hart, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid.

Dat is de norm, dat Hij ons iets geeft als de Vader, en dat wij dit gaan verstaan en gaan begrijpen door Zijn Geest. Dat is bijzonder, want de Geest van de Vader, daar wordt niet zo vaak over gesproken in het Nieuwe Testament. Er staat: opdat Hij naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid u geeft door Zijn Geest, let op, met kracht gesterkt te worden, niet naar de uiterlijke mens, dat staat er niet. Want de uiterlijke mens is in verval, lezen wij in 2 Korinthiërs 4. Maar vandaag horen we bijna overal dat God wil dat het ons goed gaat, dat we floreren, dat we gezond zijn. Natuurlijk, dat was ook het verlangen van Johannes in zijn derde brief: Geliefde, ik wens dat het u goed gaat enz.

Maar de uiterlijke situatie is niet het hoogste doel. Het doel is innerlijk, zo staat het hier in Efeziërs 3:16: “Opdat Hij u geeft door Zijn Geest met kracht gesterkt te worden naar de innerlijke mens”. Dus dat er iets in je hart gebeurt, dat daarin met kracht door de Geest van de Vader wordt gewerkt. En we weten dat de Vader de Zoon liefheeft. De Vader heeft maar één doel, en dat is de Zoon verheerlijken.

En dan staat er: opdat, of zodat Christus door het geloof in uw harten woont (Ef. 3:17). Het is niet door ervaring, wat vandaag de dag zo belangrijk is. Het moet allemaal gevoeld en ervaren worden, beleefd door liederen met eindeloze herhalingen van dezelfde woorden. Maar er staat niet dat Christus door de ervaring in ons hart woont, maar door het geloof. Het geloof is uit het Woord. En hoe meer wij bezig zijn met het Woord van God en onze harten richten op de Heere Jezus, hoe meer Hij in onze harten woont. Dat geeft echt geestelijke kracht vandaag. Dat er mensen zijn die innerlijk vol zijn en vervuld met liefde voor de Heere Jezus als Degene door Wie God Zijn raad heeft uitgevoerd. Dus het gaat hier niet zozeer om Christus als onze Redder, onze Verlosser; dat is ook belangrijk natuurlijk. Er zijn vele facetten, maar hier gaat het vooral erom dat de Vader ons wil duidelijk maken dat door Hem en door Zijn werk op het kruis, Zijn raadsbesluit tot uitvoering is gebracht.

Bijzonder, nietwaar? De Vader is hier de bron van alle zegen, de Zoon vervult ons en de Geest versterkt ons. De drie-enige God is aan het werk. Ik hoop dat dit voor jou en voor u ook geldt, opdat wij helemaal tot rust komen in wat God aan het doen is. Hij werkt alles naar de raad van Zijn wil. Dan worden wij niet heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer vandaag (Ef. 4:14). Dan worden we niet onrustig in een wereld waar van alles gebeurt, maar weten wij dat God werkt. Waaraan? Aan de gemeente. Hij trekt mensen uit Israël, maar ook uit de Palestijnen, uit de Arabieren, uit de Egyptenaren, uit Iran, uit Irak, overal vandaan, mensen die tot bekering komen en die tot een nieuwe eenheid worden gevormd. Dat is wat Hij vandaag doet: een volk voor Zijn eigen Naam vormen. Dat is de gemeente.

En daarom zegt Paulus: Ik bid dat de Geest van de Vader je zicht geeft op de Heere Jezus als Degene, waardoor Hij dit allemaal mogelijk maakt. Zodat Hij door het geloof in je hart woont. Dat Hij niet een plekje krijgt ergens in een hoekje, maar dat Hij als zodanig mijn hart vervult. Het hoogste voorwerp voor God wordt dan het hoogste voorwerp ook voor ons. Dat is wat Paulus in zijn brieven altijd communiceert. Voor zover ik nog leef in het vlees, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Dat is ook wat God de Vader wil, dat ons leven helemaal wordt ingericht naar wat ons hart vervult. En iets dat aandacht krijgt, dat gaat groeien, dat weten we allemaal; maar dat geldt ook in het geestelijk leven.

In de liefde geworteld en gegrond

Dan gaat de tekst verder in vers 17: “terwijl u in de liefde geworteld en gegrond bent”. Broeders en zusters, beseft u wat een grote liefde God ons heeft gegeven? Niet alleen zijn wij gered, terwijl wij dood waren in misdaden en zonden. Nee, Hij heeft ons in Zijn eigen hart voorbestemd om gelijkvormig te worden aan het beeld van Zijn Zoon. Opdat wij door het evangelie de heerlijkheid van Christus zouden verkrijgen. Hij heeft ons met Zijn Zoon verbonden. En wij zijn bestemd om ook straks te zijn in het huis van de Vader. Dat zijn bijzondere voorrechten. Dus hoe meer de Heere Jezus in je hart woont als het centrale punt van aandacht, des te meer zal de liefde de atmosfeer zijn waarin wij geworteld en gegrond zijn.

We lezen over die liefde in 1 Johannes 3 het volgende: “Ziet welk een liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen van God genoemd zouden worden, en wij zijn het ook”. En dan staat erachter: “Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is” (1 Joh. 3:1-2). Wij zullen onze Heer en Heiland zien. Kijk, de wereld ziet straks Zijn komst in majesteit en macht met alle engelen en in de heerlijkheid van Zijn Vader. Maar wij zien Hem in het huis van de Vader, zoals Hij is. Vader, Ik wil dat zij bij Mij zijn, dat ze Mijn heerlijkheid zullen delen (Joh. 17). En dan zegt de Vader: voordat het zover is dat je straks bij Hem bent, dat je Hem zult zien zoals Hij is, vóór dat moment mag dit geestelijk al een realiteit worden in je hart. De liefde van God, de Vader, is de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. En dat is waarin wij geworteld en gegrond mogen zijn.

Dan zullen wij ook met alle heiligen in staat zijn te begrijpen wat de breedte en de lengte en de hoogte en de diepte is, dat volgt in vers 18 nadat er is gezegd dat wij gegrond en geworteld zijn in de liefde. Het doel is dat wij met alle heiligen in staat zijn te begrijpen wat de breedte, lengte, hoogte en diepte is. Maar als u dat goed leest, dan ziet u dat de liefde de voorwaarde is voor het begrijpen. Het gaat niet onze kennis, niet om een theologische opleiding, want daarmee ben je niet automatisch geschikt om te begrijpen wat Gods raad is. De voorwaarde is de liefde, de genegenheid van onze harten voor Christus. De mate van liefde die we hebben voor de Heere Jezus, maar ook ons inzicht hierin.

Welnu, de breedte van Gods raad is als volgt: God heeft alle mensen op het oog. En uit alle volken roept Hij nu een volk voor Zijn Naam. De lengte hiervan is: deze liefde is van eeuwigheid af, tot in alle eeuwigheid. Beseft u wel dat u tot in alle eeuwigheid verbonden zult zijn met de Heere Jezus als het Hoofd van het lichaam, de gemeente? Dat u ook tot in alle eeuwigheid in het huis van de Vader zult zijn?

De diepte van Gods raad: de Heere Jezus is afgedaald vanuit Zijn plaats in de heerlijkheid tot in de dood, en in het graf. Sterker nog, Hij heeft Gods oordeel ondervonden. Ja, dat zegt de Schrift: Hij is tot zonde gemaakt. Dat is een onvoorstelbare diepte. Gods raad heeft dat zo bepaald, dat Zijn Zoon, de volmaakte Mens, tot zonde is gemaakt opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.

En de hoogte van het raadsbesluit: het is tot Zijn heerlijkheid, die boven alle hemelen verheven is. Dit is het evangelie dat Paulus brengt. Het is hetzelfde evangelie als de twaalf apostelen, wanneer het gaat om onze behoudenis. Maar hij heeft extra elementen toegevoegd, opdat Gods Woord voleindigd zou worden. Dat is de raad van God, die aan hem gegeven is om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus in het licht te stellen, alles wat God doet vandaag de dag. Wat Hij Zichzelf van eeuwigheid af heeft voorgenomen, wat zich zal uitstrekken tot in alle eeuwen. En daartoe is één Mens, de Heere Jezus Christus, de Weg geweest waardoor Hij Zijn raad kon uitvoeren. Opdat u vervuld wordt “tot de hele volheid van God” (Ef. 3:19).

Maar daarvoor staat nog in dit vers: “en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat”. Het lijkt een beetje tegenstrijdig: te kennen wat de kennis te boven gaat. Maar Paulus probeert woorden te vinden voor de rijkdom van de liefde van onze Heer, Die ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven, opdat Hij ons zou kunnen invoeren in die raad van God. Het staat zeven keer in Johannes 17: “Vader, wat U Mij hebt gegeven”. U hebt ze Mij gegeven, en niemand van is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld werd (Joh. 17:12).

Zeven punten van gebed zijn er uiteindelijk in dit stukje. Punt 1: dat de Geest van de Vader onze innerlijke mens sterkt. Punt 2: dat Christus door het geloof woont in onze harten. Punt drie: dat wij in staat zijn te begrijpen met alle heiligen de breedte en de lengte en de diepte en de hoogte. Punt vier: dat wij de liefde van Christus zouden kennen. Punt vijf: dat wij vervuld worden tot de hele volheid van God. Dat is niet iets utopisch, iets ver weg, maar heel nuchter dat wij Gods volle openbaring gaan begrijpen in Zijn Zoon. Niemand kent de Vader dan de Zoon en hij aan wie Hij Hem wil openbaren. Punt zes: Dat God krachtig werkt in de gelovigen, leest u maar mee in vers 20.

“Hem nu, Die in staat is zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt”. Als u echt deze dingen gaat verstaan, zult u zichzelf evenals Paulus ook als de geringste van alle heiligen gaan zien. Wij zijn het niet waard, het is allemaal Gods genade. En dan vertrouwen wij volkomen op de kracht, die in ons werkt. Wij bidden daarvoor. En ook als je moet spreken ergens, zoals vanavond, dan is dat vanuit Zijn kracht en niet vanuit eigen inspanning. Natuurlijk je moet voorbereiden, maar als God niet werkt met Zijn kracht in mij, en dat geldt ook voor u, dan blijven het maar woorden. En het laatste en zevende punt is dat aan Hem voor altijd de heerlijkheid wordt toegebracht in de gemeente (vs. 21).

Dat is ook een goed verlangen. Welnu, veel gemeenten zeggen: Jezus staat in het middelpunt. Vaak wordt het woord “Heer” er al niet eens meer bij gezegd. Maar als je dan in zo’n samenkomst bent, en ik zeg het een beetje overdreven maar het is toch wel mijn ervaring: dan proef ik in de liederen en in de gebeden heel weinig over Hemzelf, weinig bewondering, weinig aanbidding. Het is niet om te veroordelen, maar het betekent dat het niet in de harten aanwezig is. Dat betekent dat Christus niet praktisch woont in de harten van de gelovigen, want waar het hart vol van is, daar loopt de mond toch van over? En als we dan liederen zingen, waarvan ik denk, moeten we onze Heer daarmee vermoeien, en tegen Hem zeggen: ik geef U mijn leven, ik geef U mijn hart, ik geef U dit en dat. Ik was laatst ergens om te spreken over Nehemia 10, waar het volk Israël een verbond met God sloot: wij zullen U alleen maar dienen. Wij zullen ons nooit meer met de heidense volken vermengen. Maar een paar hoofdstukken later was het allemaal wéér gebeurd.

Laten we niet zingen wat wij allemaal kunnen, wat wij voor Hem gaan doen, maar laten we Hem danken voor wat Hij gedaan heeft. “Hem zij de heerlijkheid in de gemeente”, staat er, “en in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid! Amen”. Als wij straks rondom het Lam staan dat geslacht is, letterlijk staat er een klein lam, staande als geslacht. Als wij Hem straks de lof en de eer en de dank toezingen, als wij Hem straks zullen aanbidden tot in eeuwigheid, waarom dan niet nu al in de gemeente?

En Efeziërs 3 leert ons een unieke boodschap is, een kant van het evangelie die vandaag de dag steeds minder gezien wordt. Het is echt waar: namelijk wat God bezighoudt, wat Zijn hart vervult en wat Hij aan Paulus heeft geopenbaard rechtstreeks vanuit de hemel: dat alles wat hier op aarde is van de eerste Adam of vanuit het door God ingestelde Jodendom – wat verworden is tot een menselijke religie –, dat dit alles is vervangen door één Persoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven! Wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet! Maar toch gaan vele gelovigen vandaag terug naar een uiterlijk systeem, of ze lopen mensen achterna die uiterlijke kracht prediken. Dat mist uiteindelijk zijn doel, want in dit hoofdstuk van Efeziërs vinden wij de belangrijkste waarheden: van de Gift naar de Gever, en wat God in Zichzelf heeft voorgenomen.

In hoofdstuk 4 zien we dan, en dat is ook heel belangrijk: de uitwerking van al die dingen in een waardige wandel. En in hoofdstuk 5: “Wordt vervuld met de Geest”. Hoe dan? Nu, doordat Christus in je hart woont! En dán zullen er zeker geestelijke liederen zijn. Dán zal er liefde zijn tot elkaar. Dán zal er in de gezinnen waarheid gevonden worden. Dat is Gods verlangen. Totdat Hij komt! Amen.