Eerder al schreef ik over het grote gemis, de grote verschuiving en de grote blinde vlek binnen de christenheid. Dit artikel richt zich op het grote gebrek en dat is het besef van wat zonde ten diepste is in Gods ogen aan de hand van Leviticus 4 en 5. In deze tegenwoordige tijd moet namelijk alles ‘goed voelen’ en ‘fijn zijn’ met als gevolg dat de behoeften van de mens centraal komen te staan. We zien dit in opkomende mate binnen de hele discussie rondom homoseksualiteit en genderneutraliteit. ‘Ik mag toch zeker zijn wie ik ben’? Of: ‘Ik mag toch doen naar wat ik voel’? De mens is wat hij voelt i.p.v. wat de Bijbel over hem zegt. In plaats van Gods woord als absolute norm te aanvaarden is dit steeds meer het eigen gevoel geworden. Zonde wordt goedgepraat onder een christelijke ‘vlag’ (soms letterlijk!). Het gevolg is desastreus, men is ongevoelig en blind is geworden voor de ernst van de zonde. Je mag immers ‘komen zoals je bent’ wordt er vandaag verkondigd. Wat een treurige en bedroevende ontwikkeling! Als Johannes echter beschrijft wat de boodschap van Jezus was dan schrijft hij:

En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is. 1Joh1:5

Hij schrijft in dit verband niet dat God liefde is, hoewel dat uiteraard zo is (1Joh4:8,16). Maar dat wat Johannes en de andere apostelen van de boodschap van Jezus als eerste herinneren is dat God licht is. Hij is heilig. Alles aan Hem is zuiver, rein, puur en totaal volmaakt. In Hem is ‘in het geheel’ geen duisternis en dus kan Hij onmogelijk met duisternis verband houden. Toen zij op aarde met de Heer rondwandelden heeft het hen getroffen dat Hij de totaal Andere was, er was (voor het kruis) geen verbinding tussen hen en Hem. Jezus moest voortdurend zijn discipelen wijzen op hun onbekwaamheid. Ze moesten hun leven in deze wereld ‘haten’ (Joh12:25). Habakuk schrijft: ‘U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien’ (Hab1:13). Hij toont in zijn woord feilloos aan wat zonde is. We hebben geen excuses.

Als een persoon zondigt door een onopzettelijke overtreding van enig gebod van de HEEREiets wat niet gedaan mag worden, maar wat hij toch doet tegen één van de gebodenLev4:1

Als één persoon uit de bevolking van het land gezondigd heeft omdat hij iets gedaan heeft tegen één van de geboden van de HEERE, iets wat niet gedaan mag worden, zodat hij schuldig is geworden. Lev5:27

Ieder mens is van oorsprong in de duisternis, is de duisternis zelf, ‘want vroeger was u duisternis’ (Ef5:8). God die geen verbinding kán hebben met duisternis, kan dit ook niet hebben met de ongelovige mensen. Zij die ‘in het vlees zijn’ kunnen Hem immers onmogelijk behagen, hoe religieus ze ook zijn (Rom8:8). Zij zondigen ‘opzettelijk’, willen ook niet anders. De Heer Jezus toont dit duidelijk aan als Hij zegt dat de mens onrein is door wat er uit diens hart komt (Mark7:20-23). Hij verkondigde dan ook dat de mens geen leven in zichzelf heeft (Joh6:53). Pas als iemand zich bekeert en gelooft in de Heer Jezus die voor hem/haar de dood inging, is er verbinding mogelijk. Er heeft immers een verandering van positie plaatsgevonden, ‘maar nu bent u licht in de Heer’ (Ef5:8). In Christus geoordeeld en mee levend gemaakt staat een gelovige heilig voor God, onberispelijk (Rom6:11; Ef1:4). Voor de gelovigen, ‘heiligen’ genoemd (1Kor1:2), geldt nu de opdracht:

En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis, maar stelt ze veeleer aan de kaak. Ef5:11

‘Wees heilig, want Ik ben heilig’ (1Pet1:16) is het voortdurende appél van het Nieuwe Testament. Hoewel volmaakt in Christus voor God (Kol2:10), zondigen we nog wel af en toe. Onze oude natuur is immers nog in ons. Dit zondigen is echter ‘onopzettelijk’ (Lev4:1), want we willen dit ten diepste niet. Ons verlangen is om als ‘de Heilige’ (Hand3:14), de Heer Jezus te zijn. Een gelovige moet daarom voortdurend beoordelen in hoeverre hij/zij in aanraking komt met de duisternis. Zodra zonde in zijn/haar leven komt, dient deze onmiddellijk beleden te worden, ‘aan de kaak’ gesteld te worden als ‘hij het later te weten komt’ (Lev5:3) omdat dit niet overeenkomt met de nieuwe positie in het licht. Iedere zonde, ook al wordt deze onbewust gedaan, ‘onopzettelijk’ (Lev4:1), ‘ook al is het voor hem verborgen gebleven’ (Lev5:2), ‘ook al wist hij dit niet’ (Lev5:17) is tegen Gods eer en verzwaarde het lijden van onze Heer.

Ondanks een leer die zegt dat wij helemaal niet meer onze zonden hoeven te belijden, ‘want we zijn immers al vergeven’ (o.a. door zogenaamde ‘genadeleraars’ die van alles in het werk stellen om 1Joh1:9 te persen in hun te ver doorgevoerde bedelingen-visie en het belijden van zonden een ‘werksysteem’ noemen), leert de Bijbel wel anders (voor 1Joh1:9 zie onderaan). In het vierde en vijfde hoofdstuk van Leviticus zien we hoe dit belijden van zonden typologisch wordt voorgesteld. In Lev4 komen verschillende groepen voorbij waarvoor voorschriften staan als zij zondigen, de priester, de gezalfde (vs3), heel de gemeenschap van Israël (vs13), een leider (vs22) en één persoon uit de bevolking (vs27). iedere categorie heeft een andere verantwoordelijkheid en God vindt het belangrijk dat zij op een daarbij passende wijze belijdenis doen, zie ook hier. Het is een groot verschil als een volwassen christen, een gemeente, een oudste of een ‘gewone’ discipel zondigt.

Er wordt in het eerste vers van Lev5 ook gesproken over ‘een persoon die zondigt’ (Lev5:1). Dit betrof iemand van het verloste volk Israël. Zij waren immers uit Egypte verlost en bevrijd (Ex12-15) net zoals wij als gelovigen dat zijn van de macht van de duisternis (Kol1:13). Er is in dit hoofdstuk sprake van verschillende soorten zonde. Ik wil mij beperken tot wat er staat geschreven in vers 2-3.

Of als een persoon ook maar iets onreins aanraakt – het kadaver van een onrein wild dier, of het kadaver van een onrein stuk vee, of het kadaver van een onrein kruipend dier – ook al is het voor hem verborgen gebleven, dan is hij [toch] onrein en schuldig. Of als hij iets onreins van een mens aanraakt, wat voor onreins van hem het ook is, waardoor hij onrein wordt, [ook] al is het voor hem verborgen gebleven, en hij het [later] te weten komt, dan is hij [toch] schuldig.

Zodra iemand uit het volk iets onreins had aangeraakt, ook al was het voor die persoon verborgen, dan stond hij toch schuldig tegenover een heilig God. Hij moest dit belijden.

Het zal gebeuren, als iemand aan een van deze dingen schuldig is, dat hij dan moet belijden waarin hij gezondigd heeft. Lev5:5

We zien dus dat de persoon de specifieke zonde moest belijden die hij had gedaan. Hij moest met naam en toenaam benoemen wat hij fout had gedaan. Hij bleef een lid van Gods volk, maar hij moest erkennen dat hij gezondigd had. In ons geval wil dit niet zeggen dat wij onze volmaakte positie voor God verliezen, want die is vast en zeker, gegrond in het verzoenende bloed van Christus. Maar deze verzen maken wel duidelijk dat God de zonde altijd serieus neemt, ook al zijn wij christenen! Het ‘aanraken’ van kadavers kunnen we vertalen naar de dood die in deze wereld is. Alles ligt onder de macht van de zonde en daardoor is deze wereld de verbinding met God kwijtgeraakt. ‘Wij weten dat wij uit God zijn en de hele wereld in het boze ligt’, 1Joh5:19. Zodra wij, die ‘licht in de Heer’ zijn, onreinheid, geweld of ongerechtigheid zien of leugenpraat horen en wij keren ons daar niet vanaf, dan hebben wij ‘kadavers’ aangeraakt en dienen wij dat te belijden.

Wie een dode, welk dood lichaam van een mens ook, aanraakt, die is zeven dagen onrein. Nm19:11

Hoe vaak gebeurt het niet dat wij de duistere elementen om ons heen tegenkomen? Dit is uiteraard onvermijdelijk, maar helaas keren we ons er niet altijd van af en kijken we naar verkeerde films, programma’s of bezoeken we de verkeerde plaatsen. God roept zijn volk voortdurend op om ‘uit te gaan’ van al deze plaatsen (zie 2Kor6:14; Heb13:13; Op18:4). Het aanraken van ‘iets onreins’ van een mens (Lev5:3), staat voor het overnemen van het gedrag van de mensen van de wereld.

…vervuld van alle ongerechtigheid, boosheid, hebzucht, slechtheid; vol afgunst, moord, twist, list, kwaadaardigheid; kwaadsprekers, lasteraars, Godhaters, smaders, hoogmoedigen, grootsprekers, uitvinders van boze dingen, de ouders ongehoorzaam, onverstandig, trouweloos, liefdeloos, onbarmhartig; Rom1:29-31

We vinden vervolgens in Lev5 drie soorten offers: een stuk kleinvee (vs6), twee tortelduiven of twee jonge duiven (vs7-9), of het tiende deel van een efa meelbloem (vs11). We zien hierin een afnemend inzicht in de gevolgen van de zonde. Zonde onteert God en voor iedere zonde heeft Christus geleden. Zij die een ‘stuk kleinvee offeren’ hebben hierin het meeste inzicht. Zij begrijpen, meer dan anderen, hoezeer hun misstap God heeft onteerd en zij betonen dan ook de grootste spijt in hun schuldbelijdenis. Zij die twee duiven offeren hebben minder inzicht, maar toch verbinden zij hun zonde met het lijden van de Heer Jezus. Er is immers sprake van bloed (Lev5:9). Tenslotte zij er die zonder bloed offeren en wel een beetje meelbloem. Zij hebben geen inzicht in de gevolgen die het voor de Heer op het kruis heeft gehad maar wel zien zij dat hun zonde niet in overeenstemming is met zijn Persoon (meelbloem is immers een type van zijn volmaakte leven, zie Lev2:1).

Hoewel er onder de gelovigen ‘vaders’, ‘jongelingen’ en ‘kinderen’ zijn (1Joh2:12-13), afgemeten naar hun geestelijke groei, vraagt God van ieder van ons om nooit nonchalant om te gaan met zonde. Iedere zonde onteert Hem omdat iedere zonde in volstrekte tegenspraak is met wie Hij is, ‘de Vader der lichten’ (Jak1:17). Onbeleden zonden belemmeren de zegen van de Heer en blokkeren het zicht op wie Hij is. Hoe dichter wij bij de Heer leven, hoe sneller zonde aan ons geweten duidelijk wordt gemaakt en hoe sneller we het kunnen belijden. Het moet als het ware een automatisme worden om onmiddellijk ermee naar de Heer te gaan en erop te vertrouwen dat Hij meteen vergeeft en reinigt. Niet om een betere positie voor God onze Vader te ontvangen, maar om Hem ‘waardig te wandelen’ (Kol1:10). Het belijden van zonden moet onze natuur worden, opdat wij innerlijk gereinigd worden en de Heer Jezus meer en meer gezien wordt in ons.

Als wij onze zonden belijden, hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. 1Joh1:9