Het is een beetje vreemd: we spreken in de gemeente over een ‘avondmaal’ terwijl we het ’s morgens vieren. Bovendien kun je nu niet echt van een ‘maal’ of ‘maaltijd’ spreken. We eten immers één stukje brood en we drinken één slokje wijn! Wat betekent deze ‘maaltijd’ dan? Is het avondmaal belangrijk en wanneer kun je eraan meedoen? Daar gaat het in dit artikel over.

We lezen in Luk.22:17 over de instelling van het avondmaal:

Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. Want ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’ En Hij nam een brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken.’ Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door Mijn bloed gesloten wordt.’

Deze woorden sprak Jezus tijdens de Pesachviering (zie vers 1), het feest van het Ongedesemde brood. In Exodus 12 lezen we over de instelling van dit Joodse feest. Tijdens dit feest denken de Joden terug aan de bevrijding uit Egypte. Tijdens deze traditie stelt Jezus iets nieuws in; het avondmaal. Zij dachten toen terug aan de verlossing uit Egypte, zo denken wij terug aan de dood van de Here Jezus. 1 Korintiërs 11:26 zegt:

Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt.

Tijdens het avondmaal denken we eraan dat de Heer Jezus voor onze zonden gestorven is. We doen het tot zijn gedachtenis (1Kor.11:24). Dat niet alleen, we verkondigen de dood van de Heer. Ik denk dat dit slaat op het verkondigen aan elkaar en ook aan de machten om ons heen, de onzichtbare machten, zowel goed als kwaad. Door zijn dood alleen is het mogelijk geworden dat wij levend voor God staan (Rom.6:11).

Door het brood en de wijn denken wij ook aan het nieuwe verbond met Jezus. In het nieuwe verbond staat het bloed van Christus centraal waardoor God de wereld met Zich verzoenende is. Het betekent dat wij, door geloof in dit bloed met Hem verzoend zijn.

In Kolossenzen 1:18 en Efeziërs 1:22 wordt de gemeente vergeleken met een lichaam, met Christus als hoofd. Iedereen die door de verzoening in Jezus is wedergeboren en leven heeft ontvangen uit het Hoofd, kan deelnemen aan het avondmaal. Het is heel belangrijk dat we alleen die mensen toelaten aan het avondmaal die zich bewust zijn van de betekenis van het brood en de wijn voor hen persoonlijk. In 1 Korintiërs 11:29 is een voorwaarde dat iemand ‘het lichaam onderscheidt.’ In de NBV: ‘beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat.’ In de Telosvertaling staat dat iemand zichzelf een oordeel drinkt, ‘als hij niet het lichaam <van de Heer> onderscheid’. (De toevoeging ‘van de Heer’ komt niet in alle handschriften voor.) Een bepaalde mate van geestelijk onderscheidingsvermogen is dus vereist. Dus iemand die begrijpt wat het brood en de wijn voorstellen, is geschikt voor het avondmaal. God ziet het hart aan, wij niet. Wij hebben de verantwoordelijkheid te letten op iemands belijdenis en leven met de Heer (ondanks falen en struikelen). Een overzicht:

*We moeten deelnemen aan het avondmaal met een berouwvolle houding omdat we eraan denken dat de Here Jezus stierf voor onze zonden (1 Korintiërs 11:26).

We horen deel te nemen na zelfonderzoek (1 Korintiërs 11:28).

*We moeten voorbereid zijn en het alleen doen vanwege ons geloof in Christus en onze liefde voor Hem.

*We moeten het brood en de wijn nemen omdat we de offerdood van Jezus kennen, waardoor Hij de straf wegneemt die wij voor onze zonden verdienen (1 Korintiërs 11:29).

*Als we deelnemen, moeten we oog hebben voor elkaar (1 Korintiërs 11:33), wachten tot iedereen er is en ordelijk en eensgezind eten.

*Als we deelnemen moeten we het lichaam van de Heer kunnen onderscheiden, m.a.w. we zijn ons bewust van de geestelijke betekenis van brood en wijn.

Nu komen we tot de moeilijke vraag: Wat nu als er iemand is in de samenkomst die niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet en toch aangaat? Hebben de oudsten daar primair de verantwoordelijkheid voor of is dit de hele gemeente?

Een aantal Bijbelse richtlijnen:

Mt5:23-24 leert ons duidelijk dat het de verantwoordelijkheid is van een ieder die naar het altaar gaat om het in orde te maken met zijn/haar naaste. Toegepast op het avondmaal betekent dit dat ieder zelf verantwoordelijk is voor het in orde maken van relaties (voor zover dat mogelijk is) voordat men aangaat.

Is er een persoon die een openlijke, zondige levensstijl heeft, dan is de hele gemeente verantwoordelijk. Hier is 1Ko5 de richtlijn, waar de Korintiërs als gemeente door Paulus ter verantwoording worden geroepen. Er was een man die samen leefde met de vrouw van zijn vader. In vers 2 zegt de apostel: En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen? Hij zegt verderop in vers 13 tegen de hele gemeente dat ze de boze moeten wegdoen uit hun midden.

De uitvoerders van dit soort tucht zijn in de praktijk vaak de oudsten. Zij spreken dit soort mensen aan. De gemeente is dus als geheel verantwoordelijk als ze iemand laten begaan die in een bepaalde zondige levensstijl is verwikkeld die voor iedereen duidelijk zondig is. Oudsten hebben de taak dit te melden en het huis van God te besturen, te hoeden (Hd20:28; 1Tm3:5). Dit houdt ook in; contact hebben met de gemeente waar mensen vandaan komen, om te kijken of ze er niet met ruzie zijn weggegaan. (In de Bijbel werkte men met aanbevelingsbrieven.)

Dan spreekt Paulus over dit oordeel. Hij noemt het feit dat er velen ziek zijn en er niet weinigen ontslapen als een oordeel van God (1Ko11:30). In het vers erna zegt hij: Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen. Dus zodra een gemeente zichzelf beoordeelt, zichzelf aan een eerlijk zelfonderzoek blootstelt, en dan aangaat (1Ko11:28!) bespaart zich het oordeel van God. Het gaat om de intentie zuiver te zijn in het gebruik van het avondmaal. We moeten eerlijk zijn in het beoordelen van onszelf en ieder die openlijk zondigt weren tot deze persoon zich van de boze weg bekeert. De leiding van de gemeente is verantwoordelijk in het bepalen van de ethische norm hierin. Wat beschouwt zij als zonde en wat niet (in de zin van openlijke levensstijl)? Is samenwonen geoorloofd? Gescheiden, hertrouwd, verslaafd, etc.

In 1 Kor10 noemt Paulus het avondmaal ‘de tafel des Heren’ (10:21). In feite openbaart hij in dit hoofdstuk een nieuwe waarheid over het avondmaal: de tafel van de Heer karakteriseert de gemeenschap waartoe de christen behoort. Deze tafel van de Heer zou er iedere eerste dag van de week moeten zijn (zie Hand20:7), op de ‘dag van de Heer’ (Op1:10). Paulus zet de tafel van de Heer tegenover de tafel van de boze geesten en zegt als het ware: ‘Al is een afgod niets (1Kor8:4-6; 10:19), je kunt niet deelhebben aan de demonen achter die afgoden door in zo’n afgodstempel vlees te eten. Door te eten aan hun tafel vereenzelvig je jezelf met de demonenwereld’. Wij, als gemeenschap, hebben deel aan de het lichaam en het bloed van de Heer als we het avondmaal vieren. De drinkbeker is de grondslag van onze gemeenschap: het vergoten bloed van Christus waardoor we uit de macht van de duisternis zijn getrokken. Bovendien is het een gemeenschap met het bloed van Christus! Als gemeente zijn we allen door dat bloed voor God aangenaam geworden in de Persoon van zijn geliefde Zoon. Bovendien is dit eten van het avondmaal grote reden tot lofprijzing en aanbidding. 

Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het één brood is, zijn wij, hoevelen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan dat ene brood. 1 Kor10:16b,17

Hieruit trek ik de volgende conclusies:

Wij zijn een gemeenschap die ‘het lichaam van Christus’ wordt genoemd en waarop God met welgevallen neerziet. 

Wij zijn aan elkaar verbonden in één lichaam en dat wordt gesymboliseerd door één brood. Wij ‘breken’ dat brood om aan te geven wat het de Heer gekost heeft (1 Kor11:24), om aan te geven dat we ‘hoevelen ook, één lichaam zijn’ en om aan te geven dat wij allen gelijk zijn in dat lichaam, daarom breekt niet een ander het voor ons (zoals in 1 Kor11:24), maar ‘wij’.