Steeds vaker promoten Bijbeluitleggers, vooral via YouTube, de visie dat de gemeente van God, de bruid van Christus, zich moet gaan voorbereiden op de grote verdrukking en de komende antichrist. Zij ontkennen stellig dat onze Heer de gemeente tot Zich zal nemen voordat deze vreselijke tijd zal aanbreken. Uiteraard ‘ondersteunen’ ze hun visie met Bijbelteksten, maar de manier waarop dit gebeurt noodzaakt mij om in dit korte artikel één en ander te weerleggen, vooral het gebruik van Mat.24.

Over de opname van de gemeente heb ik hier en hier al genoeg geschreven, zodat ik hier alleen volsta met de opmerking dat ‘de gelukkige hoop’ (Tit.2:13) in de Bijbel een hoop is die levend en krachtig is. De gemeente van God verwacht de Heer Jezus ieder moment en het hele getuigenis van het Nieuwe Testament is ‘wees waakzaam’, ‘verwacht de Heer’ en ‘hef je hoofd omhoog’. Toch hebben deze leraars het betere (de Heer kan ieder moment komen) ingeruild voor het slechtere (we moeten eerst door een afschuwelijke tijd heen). Hun ‘logische’ conclusie komt voornamelijk uit Mat.24:29-31.

Terstond nu na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen in de hemel; en dan zullen alle stammen van het land weeklagen en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid. En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal, en zij zullen zijn uitverkorenen bijeen verzamelen uit de vier windstreken, van de uitersten van de hemelen tot de andere uitersten daarvan.

‘Kijk’, zeggen ze, ‘hier staat duidelijk ‘na de verdrukking van die dagen’. Men gaat er vervolgens gemakshalve van uit dat 1Thes4:15-17 over dezelfde gebeurtenis gaat. Conclusie: de Heer zal de gemeente bij Zich roepen na de grote verdrukking, simpel. Helaas, want zo ‘simpel’ is het niet. Iedere Bijbeluitlegger die de opname van de gemeente vóór de grote verdrukking leert, kent uiteraard ook deze tekst. Laten we eens werkelijk lezen wat hier in Mat.24 staat en het vergelijken met wat Paulus schrijft in 1Thes4:15-17

Want dit zeggen wij u door het woord van de Heer, dat wij, levenden die overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen voorgaan. Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen wij altijd met de Heer zijn.

Allereerst spreekt de tekst in Mat.24 over ‘het teken van de Zoon des mensen’ dat zal verschijnen aan de hemel. 1Thes4 spreekt niet over dit teken. Nergens in het Nieuwe Testament wordt de gemeente van God verbonden aan de Zoon des mensen. Dit is zijn titel in verband met het oordeel voor de wereld. ‘En Hij heeft Hem macht gegeven oordeel uit te oefenen, omdat Hij de Mensenzoon is’ (Joh.5:27). De gemeente is verbonden met de verheerlijkte Heer Jezus Christus in de hemel als zijn lichaam. Daarom staat er niet in 1Thes4:16 ‘Want de Zoon des mensen Zelf’, maar ‘Want de Heer Zelf’.

Ten tweede staat er niets in Mat.24 over een opname ‘in de lucht’ zoals wél in 1Thes.4. Er wordt wel melding gemaakt van het verzamelen van de uitverkorenen ‘uit de vier windstreken’, een uitdrukking die duidt op een gebeurtenis op aarde. Het verzamelen is op aarde. In Mat.25:32 staat vervolgens dat ‘vóór Hem’ alle volken worden verzameld als Hij is gekomen in zijn heerlijkheid. Dit gebeurt op aarde en niet ‘in de lucht’ waar de gemeente immers ‘altijd met de Heer zal zijn’ (1Thes4:17).

Ten derde staat er dat de engelen de uitverkorenen verzamelen, terwijl in 1Thes.4:16 duidelijk staat geschreven ‘de Heer Zelf’. Híj neemt de gemeente tot Zich, logisch ook want Hij heeft haar door zijn bloed gekocht en betaald, en gereinigd zodat zij een reine bruid voor HemZelf zal zijn. Hij zal daarom de gemeente voor Zich stellen en niet de engelen (Ef.5:25-27; ‘opdat Hij de gemeente voor Zich zal stellen’). ‘Ik zal u tot Mij nemen’ (Joh.14:3). Dit spreekt van een diepe intimiteit tussen de Heer en zijn gemeente die teniet gedaan zou worden als Hij daar zijn engelen voor zou gebruiken.

Ten vierde wordt met ‘de uitverkorenen’ niet de gemeente bedoeld. Jes.65:9 zegt: Ik zal nageslacht uit Jakob doen voorkomen, uit Juda een erfgenaam van Mijn bergen; Mijn uitverkorenen zullen het in bezit nemen en daar zullen mijn dienaren wonen. Het gaat hier over het volk Israël. De uitverkorenen die in Mat.24 worden verzameld door de engelen zijn de tien stammen die zijn verstrooid over de aarde. Engelen zijn altijd in het bijzonder verbonden met Gods regering over Israël en niet zozeer met de gemeente.

Ten vijfde gaat heel Mat.24 dus over de toekomst van het volk Israël. Nergens in dit hoofdstuk is er sprake van de gemeente. De Heer spreekt over ‘de heilige plaats’ (vs15), ‘Judéa’ (vs16), ‘sabbat’ (vs20), ‘alle stammen van het land’ (vs30), allemaal begrippen die zijn verbonden, niet met de gemeente, maar met Israël. Waarom zou het dan ineens wel over de gemeente gaan vanaf vers 29?

Ten zesde spreekt Mat.24:30 dat als de Heer komt dit zal zijn ‘met kracht en grote heerlijkheid’. In 1Thes.4 lezen we daar niets van terug. Geen weeklagende mensen, maar een beweging van de aarde naar de hemel, ‘de Heer tegemoet in de lucht’ (vs17). Dit zal bovendien zijn samen met alle opgewekte doden in Christus. Bij de komst van de Zoon des mensen in Mat.24 lezen we niets over de graven die opengaan.

Samengevat is het duidelijk dat de gebeurtenis in 1Thes.4 een andere is dan die in Mat.24. De eerste is zijn ‘bijeenvergadering tot Hem’ (2Thes.2:1) van de gemeente en gestorven heiligen, van beneden naar boven, het tweede is zijn publieke manifestatie in heerlijkheid, van boven naar beneden. Laat u niet op het verkeerde been zetten door uzelf voor te bereiden op de grote verdrukking en de komende antichrist. Verwacht de Heer dagelijks, zoals het een ‘reine maagd’ (2Kor.11:2) betaamd.