Het vasten was onder het Jodendom een bekend verschijnsel. We zien dit duidelijk in het Oude Testament:
Toen ik deze woorden hoorde, ging ik huilend op de grond zitten. Ik rouwde dagenlang, ik vastte en riep de God van de hemel aan. Nh1:4
Op de vierentwintigste dag van deze maand kwamen de Israëlieten weer bijeen. Ze vastten en waren gehuld in boetekleren, met stof op hun hoofd. Nh9:1
Men kon ermee aangeven:
(1) het verdriet over iemands dood (1 Sm1:12; 3: 35);
(2) berouw over begane zonde (1 Kn21:27);
(3) besef van de ernst van de situatie (Es 4:16; Nh1: 4);
(4) versterking van het gebed (2 Sm 12:16 v.);
(5) versterking van een gelofte (Hd23:12)
(6) terugdenken aan tuchtigingen van de Heer. Het officiële vasten (Zc8:19).
In de eerste tekst uit Nehemia wordt Nehemia geconfronteerd met het nieuws dat Jeruzalem is verwoest (Nh1:3: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken en zijn poorten zijn met vuur verbrand). Nehemia bevindt zich op dat moment in Babel, de stad van de overheersers die de joden hebben weggevoerd in ballingschap. Deze woorden zetten Nehemia aan tot vasten omdat het vooral Gods heiligheid betrof die was aangetast: Zijn volk was tot een smaad geworden en Zijn stad was verwoest. Nehemia gaat vervolgens schuld belijden omdat hij weet dat door de ongehoorzaamheid van zijn eigen volk deze rampspoed is gebeurd (Nh1:6-7).
Ook wij zouden moeten schrikken zoals Nehemia van het feit dat het christelijke getuigenis tot een smaad is geworden (misbruik R.K. kerk, zonden van leiders, teloorgang van christenen in Nederland, etc.) dat Gods woning (de gemeente) ernstig verdeeld is geworden en dat wij daar zelf verantwoordelijk voor zijn!
In Nh9:1 doet het volk boete en belijdt het schuld nadat in Nh8 de wet is voorgelezen. Ze worden geconfronteerd met Gods Woord en beseffen in hoeverre ze zich daar niet aan hadden gehouden. Ze hadden enorme vreugde toen men ontdekte hoe het is om weer naar Gods geboden te leven (8:18). Ze lazen daar elke dag uit voor (8:19). Tegelijk was er verdriet om de zonden uit het verleden (9:2). Men beleed de zonden en verklaarde openlijk het gezag van God (9:6v.).
Vasten in Ester 4:16
‘Roep alle Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en ’s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met mijn dienaressen. En na die voorbereiding zal ik naar de koning gaan, al is dat tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen.’
Het boek Ester is het enige boek in de Bijbel waar de naam van God of de vermelding van Zijn aanwezigheid niet voorkomt. Het gaat in dit boek om de verborgen leiding van God in de omstandigheden en de zorg voor zijn volk. Haman, de Jodenhater, heeft een plan om het hele volk uit te roeien (Es3:9). Ester wordt ingelicht over dit plan door Mordekai waarna ze besluit tot de koning te naderen. Omdat ze al 30 dagen niet bij de koning is geweest (Es4:11), is de kans groot dat ze sterf als ze onaangekondigd in zijn nabijheid komt. Als de koning haar de gouden scepter aanreikt, dan zal ze blijven leven. Ze vraagt vervolgens aan alle Joden die in de stad wonen, om te vasten en zo het aangezicht te zoeken van God. Ze komt niet om en redt zo het Joodse volk van de ondergang.
Hier zien we iets anders dan in het boek Nehemia. Daar ging het over belijdenis van zonden, hier gaat het over het zoeken van de wil van de Heer en vooral over voorbede. Er stond veel op het spel in het verhaal van Ester. Er was een duistere macht bezig het volk naar het leven te staan. Ester had ook gewoon kunnen zeggen: ‘Er staat geschreven dat God dit volk tot in eeuwigheid zal zegenen, dus dat plan van Haman zal Hij wel dwarsbomen’. Toch doet ze dit niet en vraagt het hele volk om voor haar te vasten. Dit betekent voor ons dat in de geestelijke strijd, vasten een belangrijke rol kan spelen.
Epafras, een dienaar van Christus Jezus en een van u, groet u; in al zijn gebeden strijdt hij voor u en bidt hij dat u als volmaakte mensen en met volle overtuiging zult vasthouden aan alles wat God wil. Ko4:12
Haman is een type van de duivel die de kinderen van God naar het leven staat. Het volk heeft dan de volle verantwoordelijkheid om in de strijd te participeren. Vasten is in de Joodse gebruiken een middel daartoe. Bij ons is vasten vooral belangrijk om in bepaalde tijden extra gericht te zijn op het afweren van een geestelijke aanval op ons persoonlijke leven of dat van de gemeente.
Vasten in Jesaja 58:3
Waarom ziet u niet dat wij vasten, en merkt u niet op dat wij ons onthouden?’ Omdat jullie op je vastendagen nog handeldrijven en jullie arbeiders afbeulen,
Jesaja (‘Jahweh redt’) is geboren rond het jaar 760 v.Ch. Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda (1:1). In dit eerste vers zien we de periode dat Jesaja profeteerde (vanaf 792 v.Ch). Hij profeteerde gedurende de laatste 17 jaar van het noordelijke tienstammenrijk. Zijn boodschap was echter, bestemd voor het tweestammenrijk (Juda). Het oordeel over het noordelijke rijk was niet meer terug te draaien, zij zouden in ballingschap worden weggevoerd. Juda had nog de mogelijkheid zich te bekeren. Juda volgde helaas toch het voorbeeld van het tienstammenrijk, zij het langzamer. In 1:4-9 beschrijft Jesaja hoe God naar het volk keek:
Wee dit ontrouwe volk, met schuld beladen, volk van zondaars, verdorven geslacht. Zij hebben de HEER verlaten, de Heilige van Israël versmaad, hem de rug toegekeerd. Ben je niet genoeg geslagen, verzet je je nog altijd? Heel je hoofd doet pijn, heel je hart is ziek. Van voetzool tot kruin, niets is ongeschonden: een en al wonden en builen en striemen, niet verbonden, niet verzorgd, niet met olie verzacht. Je land is verwoest, je steden zijn verbrand. Vreemden stropen onder je ogen de akkers af, vreemdelingen maken alles tot een woestenij. Wat rest er nog van Sion? Het is als een hut in een wijngaard, een schuilkeet in een komkommerveld, een stad in het nauw. Had de HEER van de hemelse machten ons niet een laatste rest gelaten, het zou ons zijn vergaan als Sodom en Gomorra.
Het volk dacht met uiterlijke, godsdienstige rituelen nog wel Gods gunst te kunnen verdienen. Daarom vragen ze in Js58:3 waarom God niet hun vasten verhoort. Gods antwoord is eenvoudig te begrijpen: omdat ze hun zonden niet wilden wegdoen. Ze leefden in twist en haat (Js58:4). God zegt dan in vers 6 dat het vasten dat Hij wil is: het doen van gerechtigheid. DAN zal Hij pas weer de gebeden gaan verhoren (vs8v.) en Zich aan hen openbaren en met hen zijn. God noemt hier dus het ware vasten: het doen van gerechtigheid, oftewel; het doen van Zijn geboden.
Wij kunnen alleen wat ‘bereiken’ met onze gebeden, ons vasten, als onze wandel ook is naar Gods wil. God haat godsdienstige rituelen zonder een hart dat Zijn wil wil doen. Hij heeft alleen welgevallen als een mens met een gebroken en verbrijzeld hart, tot Hem nadert (Js57:15: Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven).
Vasten in Matteüs 4:2
En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger.
Deze tekst gaat over een hele bijzondere gebeurtenis uit het leven van onze Heer. We lezen in het eerste vers dat Hij door de Geest werd geleid in de woestijn om te worden verzocht door de duivel. In het hoofdstuk ervoor, in 3:13-17, zien we dat Jezus werd gedoopt en dat Hij de Heilige Geest ontving als de kracht op Zijn leven. Vanaf dat moment begon zijn openbare bediening. God bevestigde deze bijzondere Mens door openlijk te verklaren dat Deze Zijn geliefde Zoon is, in Wie Hij Zijn welbehagen had. Jezus moest echter eerst de confrontatie aangaan met de tegenstander, de duivel. Veertig dagen vasten is een enorme lange periode. Fysiek smachtend naar voedsel kwam de verzoeker Hem testen, maar het had geen enkele zin.
Ik kan niet lang meer met jullie spreken, want de heerser van deze wereld is al onderweg. Hij heeft geen macht over mij. Jh14:30
Jezus overwon Hem door Zich driemaal te beroepen op het Woord van God in de kracht van de Heilige Geest.
De pure aanwezigheid van de Heilige Geest was kennelijk niet genoeg. Jezus vastte omdat Hij wist dat deze strijd het uiterste zou vergen van Hem. Daarbij hoorde Zijn verantwoordelijkheid om zo goed mogelijk voorbereid te zijn. Veertig dagen lang zocht Hij daarom geen enkele aardse verleiding, zodat Hij Zich volkomen kon richten op de Vader in de hemel. Hij vulde Zich als het ware met de aanwezigheid van God in Zijn leven.
Zodra wij door God worden gesteld in een bediening, waar wij de Geest voor hebben ontvangen, is er eerst een strijd te strijden voordat wij in deze bediening kunnen gaan functioneren. Ook wij zijn, door het geloof, geliefde kinderen van God. Ook wij zijn bekleed met de Heilige Geest. In alles zijn wij als Jezus, dus ook in deze specifieke strijd. Zodra een gemeente kan gaan functioneren in de kracht van de Geest, is er vaak eerst een strijd te winnen. We bevinden ons dan in een ‘woestijn’. Paulus spreekt in Ef6:13 over ‘ de dag van het kwaad’.
Vasten in Matteüs 6:16-18
Wanneer jullie vasten, zet dan niet zo’n somber gezicht als de huichelaars, want zij doen dat om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. Maar als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd in met olie, zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Dit is een gedeelte uit de Bergrede. Zoals Mozes op de berg de wet van God ontving onder het oude verbond, zo is Jezus Christus de nieuwe wetgever die op de berg, onder het nieuwe verbond, zijn wet geeft aan zijn leerlingen. In Mt5-7 worden de beginselen van het Messiaanse rijk vanaf een berg gegeven. Het centrale thema is het koninkrijk der hemelen, of het koninkrijk van God. In eerste instantie is dit koninkrijk het Messiaanse vrederijk wat straks in heerlijkheid en majesteit zal aanbreken. Voordat dit gaat gebeuren bestaat het koninkrijk van God in een verborgen vorm. Het bestaat uit mensen die zeggen bij de Koning te horen. In het evangelie van Mt is Christus de Koning van dat rijk en zijn de gelovigen de onderdanen van dat rijk. (Het perspectief van het lichaam van Christus is hier niet aan de orde. Er wordt uitgegaan van een totaal andere kant van de waarheid; het navolgen van de Koning die staat te komen houdt in dat men gaat lijken op die Koning (of Meester 10:25).) Er zijn echter:
Ware discipelen van het koninkrijk. Zij bewaren de Thora van Christus. Zij vormen samen het ware volk van God, de gemeente.
Valse discipelen van het koninkrijk. Dit is bijv. het onkruid tussen de dolik uit Mt13. Dit zijn de huichelaars, die net doen alsof.
In Mt6 stelt Jezus steeds uiterlijke handelingen van de twee soorten leerlingen tegenover elkaar. De valse leerlingen van Jezus vergelijkt Hij met de werkwijze van de farizeeërs en Schriftgeleerden die graag door de mensen wilden worden bewonderd om hun godsdienstige vorderingen. Ze ontvingen hun loon dus direct, doordat mensen hen bewonderden. Hieraan herken je o.a. een huichelaar, die niet echt wedergeboren is. De ware discipel van het koninkrijk doet deze dingen niet voor mensen, maar voor de Vader in de hemel. Dit vraagt dus om een totaal andere houding.
Vasten in Lucas 2:37
en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd inde tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden.
Vreemd dat de NBV hier heeft dat Anna al vierentachtig jaar weduwe was. Er staat eigenlijk dat ze een weduwe was van vierentachtig jaar oud. Deze Anna, een profetes, bevindt zich in de tempel op het moment dat Jozef en Maria, Jezus aan de Heer ‘aanbieden (NBV)’ of ‘voorstellen (NBG)’. Dit deden zij naar het Woord van God in Ex13, zoals ook staat vermeld in Lc2:23. Dit was echter niet zomaar een jongetje dat werd gebracht in de tempel, dit was de ware Zoon van God, vandaar dat er twee mensen, Simeon en Anna, aanwezig zijn die profeteren over deze baby. Anna was al lange tijd weduwe en had besloten al haar tijd te investeren in de tempeldienst. Ze diende God met vasten en bidden, helemaal naar joods gebruik, waar vasten een onderdeel is van het godsdienstige leven. In 1Tm5:5 lezen we hoe dit wordt vertaald naar de weduwen uit de gemeente van God:
Een weduwe die helemaal alleen staat, houdt haar hoop op God gevestigd en blijft smeken en bidden, dag en nacht.
Hier wordt niet over vasten gesproken. Dit komt omdat vasten een onderdeel was dat bij het Jodendom hoorde. Bij ons is vasten een vrijwillige keuze en geen vast onderdeel van het godsdienstige leven. De geestelijke betekenis ervan, smeken en bidden worden wel genoemd. Een weduwe is een vrouw zonder man. Ze was in de tijd van de Bijbel in een moeilijke positie omdat vrouwen erg afhankelijk waren van hun mannen. Zodra een vrouw alleen kwam te staan kreeg ze het sociaal en economisch zwaar. Daarom moest ze haar hoop op God houden en niet bezwijken voor de genotzucht (1Tm5:6). Als gemeente van God zijn wij verbonden aan één man, dat is Christus (2Ko11:2). Wij zijn Zijn bruid. Was Anna’s man gestorven, onze ‘Man’ is dat ook, maar de bruiloft heeft nog niet eens plaatsgevonden. Wij wachten af tot het moment dat Hij komt om ons te halen en ons met Zichzelf te verenigen. Tot die tijd reinigt Hij ons door het waterbad van het Woord (Ef5:26). Anna ontmoette Jezus toen Hij net was geboren en dat vervulde haar met blijdschap. Wij zullen Jezus straks ontmoeten in de lucht en zo voor altijd bij Hem zijn. Nu bevinden wij ons ‘dag en nacht’ in Zijn aanwezigheid.
Vasten in Handelingen 13:2 en 3
Op een dag, toen ze aan het vasten waren en een gebedsdienst hielden voor de Heer, zei de heilige Geest tegen hen: ‘Stel mij Barnabas en Saulus ter beschikking voor de taak die ik hun heb toebedeeld.’Nadat ze gevast en gebeden hadden, legden ze hun de handen op en lieten hen vertrekken.
Antiochië was kennelijk een soort hoofdkwartier in de begintijd van de bediening van Paulus. Hij was net tot bekering gekomen (Hd9), een paar jaar daarvoor. Hij keerde regelmatig naar de gemeente daar terug om verslag te doen en om de broeders en zusters daar te versterken. De NBV vertaling heeft in vers 2 staan dat ze een gebedsdienst hielden voor de Heer, maar in andere vertalingen staat gewoon: ‘Terwijl zij nu de Heer dienden en vastten.’ Men was bezig het koninkrijk van God te verkondigen en de Heer had bijzondere plannen hierin voor Barnabas en Saulus. Ze zouden naar Asia en Europa gaan met het evangelie en daarin veel lijden te verduren krijgen. Op het moment dat ze de Heer zochten in gebed en vasten, sprak de Heilige Geest. Hoe dit gebeurde staat niet in de tekst. Het kan zijn gebeurd door middel van anderen (er waren daar profeten, zie vers 1), door middel van een hoorbare stem of op een andere manier, we weten het niet. Gelukkig begrepen ze wat de Geest zei, want dit was het begin van de zendingreizen van Paulus. Later, in Hd16:6 en7 spreekt de Geest weer tot hem.
Ze trokken door Frygië en de landstreek Galatië, omdat ze door de heilige Geest werden verhinderd Gods woord in Asia te verkondigen. Toen ze bij de grens van Mysië kwamen, wilden ze doorreizen naar Bitynië, maar dat stond de Geest van Jezus hun niet toe.
God leidde de eerste discipelen heel precies. Op het moment dat ze deze stem van God hadden gehoord, gingen ze er niet gelijk op uit, maar vastten en baden ze weer. Tot slot werd hen de handen opgelegd als een teken van geestelijke vereenzelviging en toen pas gingen Saulus en Barnabas op pad.
Wij hebben nog steeds dezelfde opdracht als de eerste discipelen. Ook wij moeten daarin leren luisteren naar de stem van God. Waar moeten wij heen? Wie zijn er afgezonderd om welke taak te doen in het koninkrijk van God? Vasten kan hiervoor een geweldig hulpmiddel zijn, maar net zoals in de dagen van Paulus, zijn er ook vandaag predikers die de gelovigen leren dat zonder vasten het geestelijk leven eigenlijk maar tweederangs is. Paulus reageert daarop in het tweede hoofdstuk van zijn brief aan de Kolossenzen. In 2:18 spreekt hij over ‘gewilde nederigheid’ waarbij de Griekse term die hij gebruikt wijst op het verplichte vasten om zo sneller geestelijk te groeien. Let op dat hij, als de apostel voor de gemeente, nergens is zijn brieven ons oproept om te vasten.
Zodra mensen het gaat voorschrijven als een weg tot het ware leven of tot de ware geestelijke groei, dan moeten wij dat afwijzen. Vasten is op bepaalde momenten je onthouden van bepaalde levensbehoeften om zo de wil van God te zoeken over een bepaalde kwestie. Het vasten is in combinatie met het gebed een uitdrukking van afhankelijkheid van God en het vragen om Zijn raad. Het vasten is niet een middel om geestelijk te groeien of om iets van God af te dwingen. Het is geen ‘wapen’ in de geestelijke strijd o.i.d. zoals vandaag wel wordt beweerd. Het wordt niet onderwezen in de brieven van de apostelen aan de gemeente. Dit moet ons beducht maken voor hen die aan vasten een plaats toekennen die het in het Nieuwe Testament niet heeft. In de Bergrede zien we dat iedere uitspraak van Jezus ook terug is te vinden in het evangelie van Lukas, dat voor de heidenen is geschreven. Juist het gedeelte over vasten, vinden we alleen in Matteüs, het evangelie dat in eerste instantie is bestemd voor de Joden.