Vanwege voortdurend aanhoudende vragen en berichten naar mij toe wat betreft onze houding als christenen naar het volk Israël publiceer ik hier de meeste gestelde vragen plus antwoorden in de hoop dat het mensen verder kan helpen. Het gaat niet om onze gedachten, hoe goed bedoeld ook, maar om wat Gods woord, de Bijbel over dit thema leert.

Moeten wij niet het volk Israël zegenen? Dat is toch wat er staat geschreven in Gen.12:3?

De HEERE belooft hier aan Abraham: ‘Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’. We lezen bijv. in Zach.1:15 dat de HEERE die volken zal oordelen die Israël kwaad hebben gedaan.

Maar Ik ben zeer toornig op die zorgeloze heidenvolken. Ík was een weinig toornig, maar zíj hebben geholpen het erger te maken.

Zie ook Jer.51:24 en Ob.1:10-14. Wat ons christenen betreft, is ‘zegenen’ hen de zegen, het evangelie vertellen over hun Messias, die door God tot Heer en Christus is gemaakt in de heerlijkheid (Hand.2:33-36; Rom.9:1-3; 1Kor.9:20). Ook een beroep op Jes.40:1 ‘Troost, troost Mijn volk’ houdt geen stand. Dit is geen oproep aan de wereld of aan christenen om Israël te troosten maar aan de profeten om het gelovige deel van Israël te bemoedigen in de tijden van verdrukkingen en voor het overblijfsel straks in de grote verdrukking.

Israël is toch het verbondsvolk van God?

Dat klopt. Zowel het oude als het nieuwe verbond wordt met hen gesloten. We lezen dit duidelijk in Heb.8:8-9. Er staat echter ook ‘want zij bleven niet in mijn verbond en Ik sloeg geen acht meer op hen, zegt de Heer’ (vs9b). Doordat zij dit verbond – een verbond tussen twee partijen: de HEERE en Israël –  hebben verbroken door hun ontrouw noemt God Zich na de verstrooiing in de ballingschap niet meer de ‘God van Israël’, maar ‘de God van de hemel’. (Het is dus niet zo als iemand schrijft over de titel ‘de God van Israël’: Het behoort tot zijn identiteit. Jezus is niet gekomen om God daarvan te ‘bevrijden’. God heeft heel de wereld lief maar als de God van Jakob, Ps.59:14.’ God heeft Zich sinds de komst van de Heer Jezus geopenbaard als de Vader). Het nieuwe verbond – een eenzijdig verbond: alleen God verplicht Zich – zal worden gesloten met het overblijfsel bij de komst van de Heer Jezus, met dat deel dat zal geloven in de Heer. Alle beloften die de HEERE heeft gedaan aan Abraham, Izaäk en Jakob zullen aan dit overblijfsel letterlijk worden vervuld.

Dus Israël is vandaag Gods volk?

Nee, dat is een groot misverstand. Hoewel de HEERE dit volk altijd bewaart, is het vandaag niet Zijn volk. Hij kan Zich niet met hen verbinden. Dit is al zo sinds de heerlijkheid van de HEERE uit de tempel wegtrok vanwege de zonden van het volk (Ez.10:18-19; 11:22-23). Wanneer de heerlijkheid van de God van Israël is vertrokken, is het volk niet meer Gods volk, maar ‘Lo-Ammi’, dat is ‘niet Mijn volk’ (Hos.1:9). Als de Joden na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap de tempel weer opbouwen, keert Gods heerlijkheid er niet in terug. In de Heer Jezus komt Zijn heerlijkheid voor korte tijd terug naar Zijn tempel (Mal.3:1: Luk.2:22), maar Hij wordt verworpen en gaat vanaf dezelfde Olijfberg naar de hemel (Hand.1:9-12) als vanwaar de heerlijkheid van de HEERE voor de ogen van Ezechiël is vertrokken, zeshonderd jaar eerder. In het begin van het vrederijk zal Gods heerlijkheid weer naar Zijn tempel terugkeren (Ez.43:1-6). In de tussentijd heeft God in Christus ‘voor Zichzelf’ een volk gereinigd (Tit.2:14), de gemeente, het lichaam van Christus.

Wij behoren toch Israël lief te hebben?

Absoluut! Het is het volk dat de HEERE liefheeft (Deut.7:8). Christenen worden opgeroepen om lief te hebben (‘wees dan navolgers van God’, Ef.5:1), dat is: liefde voor alle mensen, dus ook zeker voor dit volk. Christenen, met het profetische woord in de hand, hebben daarom naast liefde, een bijzondere interesse en betrokkenheid bij dit volk.

Is het dan niet vanzelfsprekend dat we Israël steunen?

Nee dat is het niet. Israël is namelijk in het vlees, in ongeloof. ‘Wat het vlees bedenkt (is) vijandschap tegen God’, Rom.8:7. Zij kruisigden hun Messias en staan daar schuldig aan, hoewel het in onwetendheid was (Hand.3:15-17). Zij, los van hun God, voeren nu een aardse strijd tegen een terroristisch regime, maar de christenen zijn niet geroepen om achter het aardse Israël te gaan staan. Ik las het volgende, wat steeds vaker wordt verspreid, ook door ‘evangelische’ voorgangers en predikers: Als christenen moeten we niet bang zijn om onze stem te laten horen. We moeten ons bewust zijn van de geestelijke dimensie van de strijd die gaande is en actief deelnemen aan het verdedigen van Israël. Dit betekent niet alleen bidden, maar ook politiek en financieel steun verlenen waar mogelijk’.

Dit is een groot misverstaan van de roeping van christenen. Zij zijn burgers van een rijk in de hemelen (Fil.3:20), zijn uit deze wereld getrokken (Gal.1:4) en voeren een geestelijke strijd tegen geestelijke machten (Ef.6:10-18). Zij lijden onrecht in deze wereld (1Pet.2:18; Joh.16:33) en komen niet op voor politieke gerechtigheid. De Heer Jezus werd veroordeeld in het meest corrupte proces ooit, maar zegt dat zijn discipelen terecht niet strijden om dit ongedaan te maken. Als Zijn koninkrijk van deze wereld was geweest hadden zij dit wel terecht gedaan.

Jezus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Als mijn koninkrijk van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; maar nu is mijn koninkrijk niet van hier. Joh.18:36.

We zien in het boek Handelingen dan ook niet dat de eerste christenen het volk Israël steunden in de strijd tegen de Romeinen, maar dat zij in gebed streden om de waarheid te mogen verkondigen (Hand.4:29-30). Ook een beroep doen op Paulus’ woorden in Rom.15:26-27 (waar er een financiële bijdrage werd verzonden namens de volken naar Jeruzalem) is geen bewijs dat hij ‘Israël steunde’. Er staat namelijk dat deze bijdrage was bestemd voor ‘de heiligen die in Jeruzalem zijn’, de gelovigen uit Jeruzalem die immers deel waren van het ene lichaam van Christus (Kol.1:18). Het goeddoen waar christenen toe worden opgeroepen is ‘het meest aan de huisgenoten van het geloof’ (Gal.6:10).

Ik hoor wel eens dat Israël de sleutel is tot opwekking in de kerk. Is dat zo?

Nee, dat is zeker niet zo (zie hier). Ik las van iemand de volgende stelling: ‘Volgens de apostel Paulus zal het volledige herstel van Israël een ongekende zegen vrijmaken voor de Kerk. In Romeinen 11 doet Paulus twee verbazingwekkende uitspraken: “Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!’ (Romeinen 11:12); en: ‘Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?’ (Romeinen 11:15). We zien hier een niet juist verstaan wat Paulus hier bedoelt. Hij spreekt niet over ‘zegen voor de kerk’, maar ‘zegen voor de wereld’. Het gaat hier dan ook over het moment dat de gemeente niet meer op aarde is als ‘de volheid van de volken is ingegaan’ (Rom.11:25). Hij schrijft in zijn brieven dan ook nergens dat wij als christenen ons moeten richten op Israël, maar op de Heer Jezus in de heerlijkheid (2Kor.3:18; Ef.3:16-17; Kol.2:6-7).

Wordt niet heel Israël behouden?

Zeker, maar we moeten wel uit het verband van de hele Schrift duiden wat Paulus bedoelt met ‘heel Israël’ in Rom.11:25. Uit de profeten blijkt dat er een goddeloos deel zal zijn dat zal worden geoordeeld. We lezen dit bijv. in Jes.66:17:

Zij die zich heiligen en reinigen in de tuinen achter één in [hun] midden, die varkensvlees eten, afschuwelijk [gedierte] en muizen, tezamen zullen zij weggevaagd worden, spreekt de HEERE.

Er zal een deel ‘achter één in hun midden’ staan, dat is de antichrist, de valse koning waar ook Daniël over spreekt in Dan.11:36-39. De Heer Jezus spreekt over deze koning die zal worden aangenomen door Israël in Joh.5:43. Zodra dit goddeloze deel, twee derde deel volgens Zach.13:8, zal zijn ‘weggevaagd’ zal het overblijfsel achterblijven, zij die de HEERE verwachten. Dat zal ‘heel’ Israël’ zijn, de ‘rest’, het ‘overblijfsel, Jes.10:20-21. ‘Heel Israël’ is dus niet hetzelfde als ‘alle Israëlieten’. Het is daarom zeer kwalijk dat ds. Henk Poot (die veel spreekt namens ‘Christenen voor Israël’) het volgende schrijft:

‘Ook de tegenstanders van Jezus en Johannes worden niet uit Israël gestoten. Eigenlijk moet je daarvoor Romeinen 11 lezen. Daar zal Paulus concluderen dat de verkiezing van God, de trouw aan de vaderen, en de beloften die God gedaan heeft, het laatste woord hebben. Alle Joden zijn en blijven geliefden van God.’

Israël is toch Gods oogappel?

Ook hier moeten we weer kijken naar de context waarin deze uitspraak staat, Zach.2:8. Want zo zegt de HEERE van de legermachten: Nadat [Hij] heerlijkheid [heeft beloofd], heeft Hij Mij gezonden tot die heidenvolken die u beroven, want wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.

Ik citeer kingcomments.com: ‘De woorden ‘nadat heerlijkheid, heeft Hij Mij gezonden’ [de woorden tussen haken staan niet in de oorspronkelijke tekst] zien op het teken van de Zoon des mensen Die in Zijn heerlijkheid verschijnt. Als Hij in Zijn heerlijkheid verschijnt, zal Hij Zijn vijanden en die van Zijn volk ombrengen. Zijn wederkomst vindt plaats omdat Hij gezonden wordt. Hij wordt als Mens door God vanuit de heerlijkheid gezonden en neemt die heerlijkheid mee. In het vervolg van dit gedeelte wordt die heerlijkheid gezien, zowel in het oordeel over de vijanden als in de bevrijding van Zijn volk. God noemt Zijn volk, het overblijfsel, dat deel dat Hem verheugt, ‘Zijn oogappel’ (vgl. Deut.23:10, Sp.7:2; Ps.17:8)’.

Onze wortels liggen toch in Israël?

De Heer Jezus zegt: ‘de behoudenis is uit de Joden’ (Joh.4:22). Via hen kwam de behoudenis tot ons. Dit is echter niet hetzelfde als dat onze ‘wortels’ in Israël liggen. De Heer Jezus is de Wortel (Op.5:5; 22:16; zie ook het antwoord op de volgende vraag). We moeten hieruit dus niet de conclusie trekken dat de Joden hierdoor een bijzondere eer toekomen, want het is God die dit alles uit de Joden heeft bewerkt in Zijn Zoon, ‘de Wortel van David’, ondanks hun ongehoorzaamheid. Het is dus niet zoals ik ergens las: Laten we dus onze spirituele wortels eren, wetende dat Paulus ook verklaart dat op een dag de oorspronkelijke natuurlijke, edele takken terug in hun eigen boom zullen worden geënt’. Paulus schrijft: ‘Gezegend zij de God en vader van onze Heer Jezus Christus’ (Ef.1:3). Hij is het die ons gezegend heeft o.a. via Israël.

Zijn we dan niet op de lijfboom, Israël geënt?

Nee, de olijfboom stelt niet het volk Israël voor in Rom.11. Het zijn ‘de natuurlijke takken’ (Rom.11:21) die symbool staan voor dit volk. De boom staat voor het getuigenis in de wereld, de wortel voor de zegen aan Abraham beloofd in Christus, de ware Wortel (Gal.3:16). Israël, van nature nakomelingen van Abraham hebben de Heer Jezus, in Wie de beloften aan Abraham ‘ja en amen’ zijn (2Kor.1:20) gekruisigd en zijn zo afgehouwen van het getuigenis van God in de wereld. Niet alle, maar ‘enkele’, de eerste gemeente bestond immers alleen uit bekeerde Joden. De heidenen die in de Heer Jezus geloofden zijn als ‘een wilde olijfboom’ (Rom.11:17), tussen de ‘takken’ (gelovige Joden) geënt. In Ef.2 legt Paulus dit ook uit.

De gedachte dat de Kerk in plaats van Israël is gekomen is toch niet juist?

Dat is zeker niet juist, het is zelfs zeer kwalijk. Deze gedachte staat bekend als de ‘vervangingsleer’. Bepaalde theologen in het verleden hebben de beloften die voor Israël gelden op de Kerk, de gemeente toegepast. Zij schreven daarmee Israël af. We vinden dit bijv. bij de kanttekeningen in de Statenvertaling van vroeger. God zal echter de zegeningen die Hij heeft beloofd op deze aarde, in dat land aan dat volk (dat is één derde deel, het overblijfsel, Zach.13:8) schenken. Toch is het wel waar dat de christenheid de vervanging is van Israël als getuigenis op aarde. Dit is pertinent wat anders, maar sommigen denken dat deze gedachte ook de vervangingsleer is. De brief aan de Hebreeën leert ons dat alles wat onder het oude verbond was ingesteld onvolmaakt was. Nu Christus gekomen is, is alles volmaakt. Hij is de volmaakte Hogepriester en het volmaakte offer. Christenen, ook zij uit de Joden, behoren alles wat behoort tot de zichtbare elementen van het Jodendom achter zich te laten en zich te richten op ‘het volkomene’ (Heb.6:1).

De Joden zijn toch de familie van Jezus? Hij is toch een Jood?

Toen de Heer op aarde wandelde, was Hij een Jood en waren de Joden zijn ‘verwanten naar het vlees’ (Rom.9:3). Hij werd geboren uit een Joodse vrouw om Zich met dit volk te vereenzelvigen. Toch gaf Hij al duidelijk aan dat zijn ware familie een geestelijke familie is.

En een menigte zat om Hem heen. En zij zeiden tot Hem: Zie, uw moeder en uw broers en uw zusters daarbuiten zoeken u. En Hij antwoordde hun en zei: Wie is mijn moeder en mijn broeders? En terwijl Hij hen, die om Hem heen zaten, rondom aankeek, zei Hij: Zie, mijn moeder en mijn broeders! Want wie de wil van God doet, die is mijn broeder en zuster en moeder. Mark.3:32-35

Nu is de Heer Jezus in de hemel, op aarde werd Hij verworpen ‘door de zijnen’ (Joh.1:11). Paulus schrijft dat wij als kinderen van God (Joh.1:12) niemand meer kennen ‘naar het vlees’, ook de Heer Jezus niet (2Kor.5:16). Hij is nu geen Jood meer, maar zoveel meer, maar de Zoon des mensen die zal heersen, niet alleen over Israël, maar over de hele wereld. Tot de familie van God behoren zij die leven hebben uit Hem, geloven in de naam van de Zoon van God (1Joh.5:10-11) en door het geloof verbonden zijn met een verheerlijkte Christus in de heerlijkheid. Het natuurlijke Israël is dus niet ‘de familie van Jezus’.

We worden toch opgeroepen om te bidden voor de vrede van Jeruzalem?

Deze oproep vinden wij niet in het Nieuwe, maar in het Oude testament en wel in Ps.122:6 waar staat:

Bid om vrede voor Jeruzalem, laat het goed gaan met hen die u liefhebben.

Ware vrede voor Jeruzalem zal er zijn wanneer de Koning van de vrede (Heb.7:2) zijn intrede zal doen. Dit is het verlangen van elke ware Israëliet, ‘hen die u liefhebben’. Vandaag is Jeruzalem nog niet in vrede, maar het is het tegenovergestelde. Zij die vandaag geloven in de Heer Jezus verlangen naar de komst van de Heer. Zij weten tegelijkertijd dat er eerst nog een grote afval zal komen in Israël doordat de antichrist in de tempel zich zal laten aanbidden (2Thes.2:3-8). Hun verlangen is daarom vrede in de gemeente en gebed voor de Joden dat zij behouden mogen worden voor deze vreselijke tijd die gaat komen. In onze tijd is het niet: bidden voor steden of bepaalde plaatsen want wij leven in de tijd van geestelijke, puur hemelse zegeningen (Ef.1:3). Paulus bidt dan ook dat wij de Vader en de Zoon mogen leren kennen (Ef.1:15-18; 3:16-19).

Komt er dan nog een ‘holocaust’ voor Israël in de grote verdrukking?

Door het zo te stellen is het niet verwonderlijk dat deze gedachte een grote afschuw oproept en terecht. Het volk heeft al zoveel te lijden gehad in de geschiedenis. Is het dan nog niet genoeg? Toch moeten we nuchter en bezonnen blijven en bedenken dat we te maken hebben met Gods wegen die voor ons niet te doorgronden zijn. We kunnen niet anders dan wat het woord van God over deze dingen zegt, te geloven. De Heer Jezus spreekt (als Hij het heeft over de toekomst van Israël) over een komende ‘grote verdrukking’:

Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van het begin van de wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen. Mat.24:21

We leren uit de profeten over deze ‘dag des HEEREN’. Het zal een dag van benauwdheid zijn voor Jakob (Jer.30:7). Zie ook Jes.2:12-21; 13:6; 34:1-8; Jer.46:10; Ez.30:3; Jl.1:15; 2:1-2,11; Dan.12:1. Israël zal de antichrist aannemen als koning en het boek Openbaring leert dat er een beeld zal komen in de tempel, de ‘gruwel van de verwoesting’ (Op.13:15; Mat.24:15). Uiteindelijk zal het goddeloze Israël worden geoordeeld en het gelovige deel het vrederijk binnengaan.

Wat is nu het probleem als ik toch achter Israël wil staan?

Dat is dat de aandacht van het hart niet meer onverdeeld uitgaat naar de Heer Jezus (zie Hand.11:23). Hij, de verheerlijkte Heer verdient onze enige, eerste liefde (Ef.2:4). Het gevolg van een ongezonde aandacht voor Israël is dat door de verminderde focus op Hem, de hemelse roeping vertroebelt en langzaam maar zeker de aardse dingen de plaats in het hart gaan innemen van de hemelse dingen (Kol.3:1-3). Zo zien we dan ook niet verrassend dat voorgangers en predikers die Israël denken te moeten steunen niet of nauwelijks meer over het huis van de Vader spreken (Joh.14:2-3) of over de hemelse roeping (Heb.3:10), maar over het aardse koninkrijk dat gaat komen. Zo hoorde ik een bekende voorganger zeggen dat het ‘ware’ evangelie is dat er straks een koninkrijk komt waarin de schepping zal worden hersteld. Ze hebben het dan over ‘wachten op de Koning’, terwijl wij de Heer verwachten, de Zoon uit de hemelen (1Thes.1:10).

Ook over de ‘gelukkige hoop’ (Tit.2:13), de opname van de gemeente, wordt weinig tot niets meer genoemd. Sommigen ontkennen deze zelfs. Een treffend voorbeeld daarvan (en van de verwarring die voortvloeit uit het niet onderscheiden van de gemeente en Israël) las ik op de website van ds. Henk Poot (domineepoot.nl) die schrijft:

‘Dat (het feit dan volgens Poot de heidenen zijn ingevoegd bij Israël, DJJ) is ook de reden dat ik moeite heb met de theorie van de opname van de gemeente. Ik zou daar allerlei vragen bij kunnen stellen. Over de context van de christenen en Joden in Tessaloniki of over het gebruik van de profetieën van Daniël. Maar op deze zaken ga ik nu niet in. Waar ik wel de aandacht voor wil vragen, is dat er een groot verschil is tussen het inhalen van de Koning bij de opstanding en het opgehaald worden en verdwijnen van de (‘ware’) christelijke kerk naar de hemel. Wat voor mij persoonlijk belangrijk is, is dat je geen scheiding kunt aanbrengen in de gemeente des Heeren en Jezus daarvan kunt losmaken. Alsof het mogelijk is dat de Leeuw van Juda zonder Juda met alleen christenen feest gaat vieren in de hemel terwijl buiten Hem de aloude gemeente des Heeren opnieuw door een nog veel grotere verdrukking heen gaat, alleen om hen christelijke mores te leren.’

Alleen al de laatste zin getuigt van grote onkunde aangaande het profetische woord (zie hier). Ik hoop in al deze huidige verwarringen en misverstanden enige richting te hebben gegeven. Voor vragen kunt u mij via het contactformulier bereiken.