De laatste tijd is Israël prominent aanwezig in het nieuws, maar ook onderwerp van vele preken en Bijbelstudies. Sommige voorgangers en predikers roepen op om Israël te steunen. Zij zeggen dat christenen hierdoor hun liefde voor Israël kunnen tonen. Israëlische vlaggen worden opgehangen. Anderen gaan zelfs zo ver dat de zij die de gezonde leer brengen, (die zoals de Bijbel duidelijk leert, het huidige Israël niet het volk van God beschouwen, maar wel een later herstel zien naar Gods beloften) te beschuldigen van aanzetten tot antisemitisme. Ik heb hier, hier en hier al over deze materie geschreven maar acht het nuttig dit artikel van mijn goede vriend Mark Reinds (dat ik heb bewerkt en aangevuld met goedkeuring) hier te plaatsen. Laten we niet vergeten dat het ‘Israël van God’ (Gal.6:16) dat Israël is waarin Christus gezien wordt. Hij is het ware Israël, de ware Knecht van God. Het huidige Israël dat bommen gooit en mensen doodt (hoe politiek gezien zij ook in het nauw zijn) lijkt in de verste verte niet op deze Knecht.
Als we alles om ons heen in ogenschouw nemen dan zien we dat de rode loper van de antichrist steeds verder wordt uitgerold (1Joh.4:3). En wat is er een zorg om Israël. Hoe kan zo’n klein landje het wereldgebeuren bepalen? Israël wordt wel de ‘navel’ van de aarde genoemd met als centrum Jeruzalem, de plek waar God het begeerd heeft om te wonen (Ps.132:13). Wanneer begon het volk van Israël eigenlijk? Als we kijken in de Bijbel dan moeten we beginnen bij Abraham in Gen.12:1 en 2 (2200 v.Chr.). Laten we nooit vergeten: alles begint bij God Zelf. Het gaat altijd van Hem uit. We kunnen dit lezen in Deut.7:7 en 8.
Wat is er veel met dit volk gebeurd en wat zijn ze door de eeuwen heen vele malen van de HEERE God afgeweken. Dat het volk vandaag de dag nog bestaat is omdat Hij er een plan mee heeft, door een eed verbonden (Heb.6:17).
Na Abraham gaat het verder met Izaäk en Jakob. Dan zijn er de twaalf zonen van Jakob en vervolgens het volk in Egypte. De uittocht is omstreeks 1500 v.Chr. en dan gaat het van Jozua naar de tijd van Richteren. Dit wordt gevolgd door Samuël in de tijd van de Koningen met Saul, David en Salomo en dan is er scheuring in het rijk met als gevolg de tien en de twee stammen. Het Tienstammenrijk (Israël genoemd) komt met Jerobeam als gevolg van hun zonden in Assyrië terecht en het Tweestammenrijk (Juda genoemd) begint met koning Rehabeam. Dan volgen er negentien koningen na Rehabeam waarvan de laatste drie Jojakim, Jojakin en Zedekia zijn. In de tijd van deze koningen krijgen ze te maken met de drie Babylonische gevangenschappen onder aanvoering van Nebakadnezar.
Hoe zit het na Nebukadnezar met Gods volk? We kunnen hier twee antwoorden op geven. Israël is Gods uitverkoren volk (daar hoeft geen onduidelijkheid over te zijn), alleen handelt God in deze tijd met Israël als zijnde Zijn volk? Hier moeten we ‘nee’ op antwoorden. De profeet Hosea schreef hier al over:
Toen zij Lo-Ruchama niet meer de borst gaf, werd zij weer zwanger, en zij baarde een zoon. En Hij zei: Geef hem de naam Lo-Ammi, want u bent niet Mijn volk en Ík zal er voor u niet zijn. Hos.1:9.
In deze tijd is Israël niet meer het kanaal waar God doorheen werkt (Hij is uiteraard wel op de achtergrond met dit volk bezig, zoals Hij ook bezig is met alle mensen). Het huidige Israël voert oorlog, bombardeert steden en doodt mensen, duidelijk niet wat de ware ‘Knecht van God’ (Jes.49:3) ons heeft voorgeleefd. Ook al is Gods genade op de Pinksterdag met de Joden begonnen toen de gemeente is ontstaan (Rom.11:5 ‘naar de verkiezing van zijn genade’), deze gemeente is toch van een hele andere orde dan het natuurlijke Israël. Petrus schrijft in zijn brief dat God nu, in deze genadetijd, een volk tot zijn eigendom maakt in 1Pet.2:9: Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,
Nu zou men kunnen zeggen dat dit over Israël gaat, maar het volgende vers bewijst het tegendeel. We lezen daar:
U, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.
Enerzijds waren de Joden niet Gods volk (Hos.1:9), maar door het geloof nu wel en anderzijds waren de heidenen ook niet Gods volk en door ditzelfde geloof nu ook. We lezen ter vergelijking in Hand.15:14 het volgende:
Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen. En hiermee stemmen de woorden van de profeten overeen, zoals geschreven staat: Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten.
De scheidsmuur tussen (de gelovige) Jood en heiden is er immers in deze tijd niet aanwezig. De Jood en heiden staan op dezelfde grondslag. Sowieso kan niemand zich op zijn nationaliteit beroepen in het lichaam van Christus, zelfs een Jood niet. Mensen zeggen wel eens dat hun Redder een Jood is. Dit is van oorsprong waar, Hij kwam ook eerst voor de Zijnen, alleen hebben die Hem niet aangenomen (Joh.1:11). Wij kennen Hem niet meer zo ‘naar het vlees’, als Jood (zie 2Kor.5:16, zie onder). Paulus spreekt over de Heer als de ‘nieuwe Mens’ waar de gemeente, Zijn lichaam onderdeel van uitmaakt. Hij is immers het Hoofd en de gemeente Zijn lichaam.
Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt, dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld. Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft (Ef.2:11-16).
De ‘oude mens’ (Rom.6:6), de ‘eerste mens’, de ‘stoffelijke’ (1Kor.15:45,48) is op aarde. Waar is nu die nieuwe Mens? In de hemel. Paulus zegt hierover:
Zo kennen wij vanaf nu niemand naar het vlees; en al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen wij Hem nu zo niet meer. Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.
De vraag aan ons is: hoe kennen wij de Heer Jezus? Kennen wij Hem naar het vlees of als de verheerlijkte Mens in de hemel? Paulus werd immers geroepen vanuit de hemel. Hij zei: Ik ben Jezus die jij vervolgt (Hand.9:5). Kunnen wij ons voorstellen wat voor heerlijke positie de onze Heer en Heiland nu heeft? Ieder die nu tot geloof komt wordt toegevoegd aan dat hemelse volk en niet aan een aards volk. Het aardse volk Israël heeft aardse beloften en zegeningen, de gemeente heeft hemelse beloften en genieten nu al van alle geestelijke zegeningen in ‘het hemelse’ (Ef.1:3) door het geloof.
Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen (Gal.3:26-29).
Hoe moeten we nu met de situatie van vandaag omgaan? Moeten wij Israël steunen, zoals diverse voorgangers oproepen? Past dat bij onze roeping? We moeten goed beseffen dat Israël nu in het vlees is (en zij die in het vlees zijn kunnen God niet behagen, Rom.8:8) en dat er een bedekking op hen ligt (2Kor.3:15). Gelukkig komen er ook vandaag de dag Joden tot geloof die aan de gemeente, het lichaam van Christus worden toegevoegd. Wij behoren hier een licht te zijn en een zoutend zout te zijn en daarnaast moeten wij de Joden tot Jaloersheid verwekken. Waarom moeten wij ze tot jaloersheid wekken als ze nu als Gods volk zouden zijn? Het antwoord vinden we in Rom.11:13-14.
Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk, om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden.
En dit sluit weer aan bij de eerste Timotheüsbrief:
Ik roep er dan vóór alles toe op dat smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn, opdat wij een rustig en stil leven zullen leiden, in alle godsvrucht en waardigheid. Want dat is goed en welgevallig in de ogen van God, onze Zaligmaker, Die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen. Want er is één God. Er is ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus (1Tim.2:1-5).
We lezen dat hier staat: voor alle mensen, niet alleen voor de Joden. Ze worden ook zelfs niet apart genoemd. In deze tijd heeft welke nationaliteit dan ook geen streepje voor. Er is geen aanzien des persoons bij God, Rom.2:11
Wat dan wel? Zijn wij voortreffelijker? Beslist niet! Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn. Rom.3:9
Alle mensen zijn onder de zonde, er is geen uitzondering, en allen hebben dezelfde Redder nodig anders blijft men onder het oordeel (Joh.3:36 waar Johannes de Doper dit tegen de Joden zegt).
We weten tegelijk dat de Joden onvoorstelbaar hebben geleden en door velen gehaat worden. Daarnaast is het hedendaagse Israël (om nog maar eens te herhalen), ‘Lo-ammi’, ver van God verwijderd en viert de afgoderij hoogtij. Kijk maar eens naar de porno-industrie of de abortussen enz. Maar bovenal is hun grootste zonde dat ze hun Messias hebben gekruisigd. Maar Godzijdank, zij (het gelovig overblijfsel) zullen op Gods tijd Hem zien die zij doorstoken hebben (Zach.12:10). Gods raad staat vast, alleen is Israël in zijn regering nu niet het kanaal waardoor Hij werkt, dat is nu in deze tijd een ander volk, de gemeente (‘Zichzelf een eigen volk reinigde’, Tit.2:14). Overigens heeft de christenheid nog meer gefaald dan Israël, zie hier.
De meesten weten wel dat de ‘vervangingstheologie’ (‘de gemeente is in plaats van Israël gekomen, Israël heeft afgedaan’) niet klopt, want God heeft zijn volk niet verstoten (Rom.11:1). Wij lopen echter het gevaar als gelovigen een omgekeerde vervangingstheologie na te volgen in deze tijd. Dat wil zeggen dat de heerlijkheden van de Zoon m.b.t. Zijn persoon en de gemeente overschaduwd worden doordat vele gelovigen ‘Israël-minded’ worden (zelfs ook in het naleven van Joods feesten en dergelijke). Israël neemt dan steeds meer de plaats in die alleen aan de Heer Jezus toebehoort. De gedachten en harten zijn vol van Israël en steeds minder van Christus, aardse zaken boven de hemelse. Het leven zit niet in aardse zaken, het leven is een hemels Persoon, alles daarbuiten kan God niet behagen. Israël los van Christus kan God ook niet behagen. De roep om ‘achter Israël’ te staan als christenen wordt desondanks steeds luider. Moeten wij als gelovigen nu actievoeren, Israëlische vlaggen ophangen, demonstraties bezoeken? Dit lijkt mij niet de bedoeling. Dit zien wij ook niet terug in zowel in de bediening van de Heer Jezus en van Paulus of de andere apostelen. Kortom, zij waren geen ‘nationalisten’, maar hemelburgers. Daarom is de roeping van christenen niet om deze wereld te verbeteren, actie te voeren of Israël te steunen. Ik (DJ) citeer hiertoe dr.C.I. Scofield:
‘Het koninkrijk zorgt voor de oplossing van materiële problemen. Hoe zal de mens lang en wijs leven? Het koninkrijk is het antwoord. Hoe zal precies recht worden gedaan op aarde? Het koninkrijk zorgt ervoor. Wanneer zullen oorlogen en menselijke slachting ophouden in deze met bloed verzadigde aarde? Wanneer het koninkrijk door de koning zelf wordt opgericht. Wanneer zal de schepping haar potentiele geheimen aan de mens overgeven? In het koninkrijks-tijdperk. Wanneer zal de aarde vol zijn van de kennis van de Heer zoals de wateren de zee bedekken? Wanneer de Koning en Zijn koninkrijk hier zijn. Van al deze dingen zijn de profeten uit het Oude Testament vol. We wenden ons tot het Nieuwe Testament en vinden wat? De geboorte van de Koning, het verkondigen van het koninkrijk als “nabij”, de aankondiging in de bergrede van de beginselen van het koninkrijk, de volslagen weigering van Israël om haar Koning te ontvangen, de overgang van het koninkrijk naar de gesluierde toestand uiteengezet in de zeven gelijkenissen van Mattheüs 13, waarvan de volledige openbaring wordt uitgesteld tot “de oogst”, die definitief wordt vastgesteld “aan het einde van dit tijdperk”. En als dan het koninkrijk aldus is uitgesteld, wat wordt ons dan onthuld als invulling van dit tijdperk? DE KERK! Christenen, laten we het bestuur van de wereld verlaten totdat de Koning komt; laten we de civilisatie van de wereld laten als het bijkomstige neveneffect van de aanwezigheid daar van het Evangelie van Christus, en laten we onze tijd, onze kracht, ons geld, onze dagen geven aan de missie die specifiek opgedragen is aan de kerk, namelijk: Jezus Christus bekend maken aan “al de volken”!
Een laatste vraag ter overdenking. Zou Hamas ook een tuchtroede (Jes.10:5; 47:6) van de Heer kunnen zijn? Vroeger gebruikte God andere volkeren om Zijn volk tot Hem terug te doen keren. Daarnaast mogen we niet vergeten dat de duivel niets anders wil om alles wat door God is ingesteld kapot te maken. Aansluitend een korte overdenking uit een magazine over 1 Timotheüs 2:
“Ik vermaan dan, dat allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een rustig en vredig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid. Want dit is goed en welgevallig in de ogen van God, onze Heiland, die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen” (1Tim.2:1-4).
Onderwerping aan deze aansporing uit Gods Woord zal christenen ervan weerhouden te bidden vanuit een bekrompen nationalisme, alsof God de God van slechts één natie is, of van één natie en haar bondgenoten. Vroeger, toen God Zichzelf voor Zijn eigen doeleinden uitriep tot de God van Israël, was het juist dat Israël zo bad, maar nu is het volkomen verkeerd, want Gods houding ten opzichte van alle mensen van elke natie is in deze bedeling van genade dezelfde – Hij wil dat alle mensen gered worden – en “er is één God en één Middelaar tussen GOD EN MENSEN, de mens Christus Jezus.” Als we intelligent en op een voor God aanvaardbare manier willen bidden, moeten we bidden volgens deze openbaring van Hemzelf, anders vervalsen we Zijn karakter, en dit zou een ernstige zaak zijn voor hen die tot Zijn huisgenoten behoren.
“ALLE MENSEN” sluit niemand uit, of ze nu als vijanden of vrienden optreden; het lijkt zelfs juist dat de christen het meest oprecht bidt voor degenen die tegen hem zijn, want heeft de Heer zijn discipelen niet geboden zo te handelen, en heeft Hij ons hierin niet Zelf een voorbeeld gegeven toen Hij vanuit de angst van het kruis riep: “Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen”? We bidden voor de redding van de zielen van Britse soldaten en matrozen te land en ter zee – jong, zorgeloos misschien, oog in oog met de dood – en ze hebben onze gebeden hard nodig; maar de zielen van degenen door wier geweren ze worden bedreigd, zijn van gelijke waarde in Gods ogen, en Hij die geen gunstelingen heeft onder de volken der aarde, gebiedt ons ook voor hen te bidden; en voor de zwijgende, treurende menigten, voornamelijk vrouwen, op de achtergrond. Hoezeer hebben zij het nodig een Redder-God te kennen, en Zijn grote mededogen. Het is waar dat onze verantwoordelijkheid begint bij onszelf, in de kring die het dichtst bij ons staat, maar Gods hart gaat uit naar de hele wereld, en ons hart moet diezelfde wijde kring omvatten.
“VOOR KONINGEN EN VOOR ALLEN DIE DE MACHT HEBBEN.” Niet alleen voor één koning; we moeten de ene koning eren onder wiens heerschappij we staan (1Pet.2:16), maar bidden voor koningen en voor allen die regeren; voor de vrijheid van de christen om God te dienen en een open deur voor het evangelie hangt in hoge mate af van de daden van de heersers der aarde, en het zou voor ons van even groot belang moeten zijn dat Gods volk Hem kan dienen en dat het evangelie in andere landen ongehinderd wordt verspreid als in dit land. Gods getuigenis – dat Hij een Redder-God is – is voor alle mensen, en we moeten ons verbinden met deze wereldwijde genade, anders raken we buiten de stroom van Gods gedachten.
En voor “ALLE HEILIGEN”. In Christus “is er geen Griek of Jood, besnijdenis of onbesnijdenis, barbaar of Scyth, slaaf of vrije [Brits of Duits]: maar Christus is alles en in allen” (Kol.3:11) Er zijn veel medeleden met ons in het lichaam van Christus die door de wetten van het land waarin ze wonen gedwongen worden het zwaard te nemen, in wat een onrechtvaardige zaak lijkt. Dezen zijn met ons verbonden door sterkere en duurzamere banden dan welke de wereld ook kent, en terwijl we bidden voor alle heiligen, mogen zij niet vergeten worden, anders zullen onze gebeden de Heilige Geest van God, die in hen woont, bedroeven, zoals Hij dat ook bij ons doet. Moge God geve dat zij in hun beproevingen, samen met ons, en alle anderen die de Heer Jezus liefhebben, in deze laatste dagen in heiligheid bevestigd mogen worden voor God, ja, onze Vader, en in geest, ziel en lichaam, onberispelijk bewaard mogen worden tot de komst van onze Heer Jezus Christus.