Nederland is (weer) in de ban van de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Onlangs heeft Ger de Koning ‘toevallig’ zijn eerste serie lezingen gehouden over het boek Daniël. Dit Bijbelboek handelt in het bijzonder over de overheden die God zal aanstellen (vooral m.b.t. Israël) tot aan de komst van de volmaakte Koning: Jezus Christus, zijn geliefde Zoon. Er zullen nog twee studiedagen volgen en wel op 14 februari en op 27 juni 2026, zie hier. De eerste vier lezingen kunnen hier worden beluisterd. Met toestemming publiceer ik hier de beantwoording van vragen aan Ger die in het bijzonder handelen over de vraag wat de verantwoordelijkheid is van christenen ten opzichte van de politiek. Deze vragen zijn uiterst actueel omdat vele christenen hierover in verwarring zijn en denken dat zij zich moeten bezighouden met bijv. ‘christelijke politiek’.
Vraag 1: God gebruikte (ongelovige) Nebukadnezar, om tot Zijn doel te komen met Daniël. Gebeurt dat nog via een ongelovige (of zgn. gelovige), bijv. Trump of Poetin?
Antwoord: We lezen in Rom.13:1 dat God de overheid heeft ingesteld. Dat is al zo sinds Gen.9. Daniël zegt het ook in zijn lofprijzing, nadat God hem na gebed heeft laten weten wat Nebukadnezar heeft gedroomd en ook de uitleg ervan: ‘Hij zet koningen af en stelt koningen aan’ (Dan.2:21; Spr.8:15-16). Het betreft ‘menselijke instellingen’, maar die bekleed zijn met het gezag van God (1Pt.2:13-14). De overheid is Gods dienares (Rom.13:4). God noemt Nebukadnezar ‘Mijn dienaar’ (Jer.25:9; 27:6). God bediende Zich van Nebukadnezar om Zijn afvallige volk te tuchtigen en het in ballingschap naar Babel te voeren. Dat wil niet zeggen dat de koning van Babel zich dat bewust was. Babel handelde eigenwillig en hardvochtig. Daarom zal hij door God geoordeeld worden (Hab.2:6-19).
Hetzelfde zien we bij Assyrië, dat door God als een tuchtroede voor Zijn volk wordt gebruikt. Omdat Assyrië zich op zijn eigen kracht beroemt, wordt hij als tuchtroede door God verbroken (Jes.10:5-19). Tegelijk gebruikt God deze volken om de leden van Zijn volk die hem trouw blijven, zoals Daniël en zijn vrienden in Babel, te vormen en van Hem te getuigen tegenover deze goddeloze macht.
Zo moeten wij ook naar Trump en Poetin en de regering van Nederland kijken. God gebruikt regeringen, of ze nu goddeloos, godsdienstig of antichristelijk zijn, om de Zijnen te vormen en tegenover de regering te getuigen (zie ook het antwoord op vraag 2). Overheden of overheidsdienaren zullen zich voor God moeten verantwoorden over hun gedrag tegenover Hem en tegenover de Zijnen.
Vraag 2: Als we alles aan God kunnen toezeggen, ook de regering, moeten we dan nog wel stemmen, want God bepaalt toch welke regering we krijgen?
Antwoord: Net als bij de vorige vraag zien we hier de twee aspecten van a) wat God doet en b) wat de mens doet. Deze twee aspecten zien we door de hele Bijbel heen. Enerzijds zien we dat God nooit aanzet tot zonde, Hij is licht en er is geen duisternis in Hem (1Joh.1:5), de zonde is Hem volkomen vreemd. Anderzijds is Hij niet verrast door de zonde en gebruikt Hij de zonde in het vervullen van Zijn plan. Als het gaat over de regering die we hebben of krijgen, zien we hetzelfde. Hij gebruikt wat de mensen kiezen om Zijn plan uit te voeren.
De vraag of we wel of niet moeten gaan stemmen is voor ons, gelovigen van de gemeente, niet aan de orde. Dat zit zo: God heeft de regering als gezagsinstantie ingesteld en Hij zegt tegen ons dat wij, gelovigen, die Gods Woord willen gehoorzamen, daaraan onderdanig moeten zijn. Nergens lezen we dat wij ons met de politiek moeten bemoeien of er invloed op moeten uitoefen. Dat past ons, gelovigen van de gemeente van God niet, want wij zijn op aarde bijwoners en vreemdelingen (1Pet.2:11; Heb.11:13-16). Wij horen hier niet thuis, we zijn burgers van de hemel. In de brief aan de Filippenzen lezen we: ‘Want ons burgerschap is in [de] hemelen, waaruit wij ook [de] Heer Jezus Christus als Heiland verwachten’ (Fil.3:20).
De hemelen worden hier gezien als het staatsbestel of de staat waar de gelovige Filippenzen thuishoren, waar zij burgerrecht bezitten en dit ten volle kunnen uitoefenen. Zij bevinden zich echter nog niet daadwerkelijk in de hemelen, maar op aarde. Hun hemels burgerrecht kan op aarde dan ook niet worden uitgeoefend. Maar zij zullen wel denken en handelen in overeenstemming met dit burgerschap van de hemelse staat: zij zijn hemelburgers op aarde.
We leven als ambassadeurs van ons eigenlijke vaderland (de hemel) in een vreemd land (Nederland). Ons hele gedrag behoort het leven van ons ware vaderland in het land van ons verblijf uit te stralen. Tegelijk houden we ons aan de regels van het land waarin we tijdelijk verblijven, zolang die regels niet in strijd zijn met ons burgerschap in de hemelen. Het is daarom ongepast om mee te doen met de politiek van het land waar we vreemdelingen zijn.
Maar, wordt wel gezegd, Daniël en zijn vrienden hadden toch ook een bestuurlijke functie. Daarbij moeten we een paar dingen bedenken. In de eerste plaats hebben zij niet naar die functie gestreefd. Ze zijn ertoe gedwongen, ze hadden geen keus. In de tweede plaats lezen we nergens dat zij hun invloed hebben gebruikt om misstanden te verbeteren en nog minder dat ze in opstand tegen het door God gegeven gezag kwamen. Daniël heeft trouw de dienst vervuld die hem gegeven was. Hij heeft, toen de gelegenheid zich voordeed, Nebukadnezar opgeroepen om met zijn zonden te breken (Dan.4:27).
Paulus heeft ook voor overheden getuigd van zijn Heer (Hand.9:15; 27:28-30). Hij zegt tegen de Korinthiërs dat ze hebben geregeerd, maar zonder hem en zijn metgezellen (1Kor.4:8-9). Daarmee wil hij zeggen dat ze te vroeg zijn met regeren. Daar is het de tijd nog niet voor. De gelovigen zullen mogen regeren als de Heer Jezus terugkomt om het duizendjarig vrederijk op te richten. Paulus ziet daarnaar uit. Hij zou wel willen dat die tijd al gekomen zou zijn. Dan zouden hij en de andere apostelen, samen met de Korinthiërs, met de Heer Jezus mogen meeregeren.
Nu is het nog niet zover. De Heer Jezus is nog steeds een verworpen Heiland. Voor allen die bij Hem horen, betekent dit dat ook zij verworpen zijn. Hij heeft gezegd: ‘Als zij Mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen’ (Joh.15:20). Paulus en de andere apostelen zijn consequent. Ze willen straks met Christus regeren, maar ze willen dan nu op aarde ook met Christus lijden (vgl. Rom.8:17b). Dat is misschien niet zo leuk, maar het hoort bij het christen-zijn.
Als Paulus vermaant dat we moeten bidden voor ‘alle mensen’ doet hij een aparte aanmoediging om juist voor ‘koningen en alle hooggeplaatsten’ te bidden (1Tim.2:1-2). We zijn namelijk geneigd hen te vergeten, of bewust uit onze gebeden weg te laten vanwege het vaak goddeloze karakter dat ze openbaren. Het laatste was zeker in de dagen van Paulus het geval. Toen regeerde de wrede, losbandige keizer Nero. Paulus spoort aan ook voor hem te bidden (vgl. Ezra 6:10). Ook de Heer Jezus zegt tegen Zijn discipelen dat ze moeten bidden voor hen die hen vervolgen (Mat.5:44).
Het openbaar gebed zal een Godvijandige overheid laten merken dat de gelovigen geen opstandelingen zijn. God kan door het gebed de heersers in het hart geven dat zij de gelovigen toelaten hun leven te leiden zonder hen te betrekken bij de politiek van de wereld (Jer.29:7). Toch is de uitwerking niet zozeer dat de overheid dan gunstig gestemd zal raken, maar vooral dat de gelovige zelf innerlijk bewaard blijft voor gevoelens van haat en verbittering. Door het gebed stijgt de christen uit boven de heersende situatie. Het maakt het hart ‘rustig en stil’ te midden van vervolgingen.