Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Mt5:43-45

Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen. Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan, en weiger iemand die je je bovenkleed afneemt, ook je onderkleed niet. Geef aan ieder die iets van je vraagt, en eis je bezit niet terug als iemand het je afneemt. Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen. Is het een verdienste als je liefhebt wie jullie liefhebben? Want ook de zondaars hebben degenen lief die hen liefhebben. En is het een verdienste als je weldaden bewijst aan wie weldaden bewijzen aan jullie? Ook de zondaars handelen zo. En is het een verdienste als je geld leent aan degenen van wie jullie iets terug verwachten? Ook zondaars lenen geld aan zondaars in de verwachting alles terug te krijgen. Nee, heb je vijanden lief, doe goed en leen geld aan anderen zonder iets terug te verwachten; dan zullen jullie rijkelijk worden beloond, en zullen jullie kinderen van de Allerhoogste zijn, want ook hij is goed voor wie ondankbaar en kwaadwillig is. Lc6:27-35

Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden.’ Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. Rm12:19-21

Bovenstaande Bijbelgedeelten (uit de NBV) zijn duidelijk: God roept ons op om onze vijanden lief te hebben. Onder ‘vijanden’ verstaat de Bijbel vooral die mensen die het hebben gemunt op God en zijn gezalfde Messias’, dus in principe altijd de ongelovigen.

In de Bijbel wordt veel gezegd over het liefhebben van elkaar. Dat is al vrij moeilijk, maar nu roept God ons ook op om de minst sympathieke mensen lief te hebben; onze vijanden. Waarom is dat?

A: God heeft Zijn vijanden lief

B: Mensen zijn niet onze eigenlijke vijanden

God heeft Zijn vijanden lief

Maar God bewees ons zijn liefde doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Rm5:8

Werden we in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met hem verzoend door de dood van zijn Zoon, des te zekerder is het dat wij, nu we met hem zijn verzoend, worden gered door diens leven. 5:10

Waarom waren wij vijanden van God? Omdat we onder invloed stonden van DE vijand van God: satan (Ef2:1-3). God zag onze verloren toestand aan, onze misleiding en had ons toch lief. Zo is het ook met ons: onze vijanden zijn misleid, dus onder invloed van satan. God heeft ons bevrijd uit de macht van de duisternis en ons in een nieuw koninkrijk geplaatst; een koninkrijk waar het principe van de liefde door de heilige Geest werkzaam is (Ko1:13).

Mensen zijn niet onze eigenlijke vijanden

Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen. Ef6:12

Ten diepste is dit de strijd van God; tegen satan en diens legermacht. We zien dit voortdurend in het Oude Testament doorschemeren:

In Psalm 74:13 en 14 zien we dat de overwinning die God aan Israël gaf toen ze door de Schelfzee uit Egypte werden geleid, ten diepste een overwinning was van God over ‘de monsters (Ps74:13)’ en over ‘Leviatan (vs14).’ Niet Farao was Gods vijand, maar satan.

Vanaf Job 40 spreekt God tegen Job over een paar zeedieren. Ook hier wordt satan weer bedoeld, die vaak wordt vergeleken met een draak. Het is ten diepste niet Gods bedoeling om Job onder de indruk te laten zijn van zijn scheppingswonderen, maar om Job te laten zien dat hij een onderdeel is van de strijd van God tegen satan. Zo begint het boek Job ook.

Als God door de mond van Jesaja profeteert over de vijanden uit Babel, spreekt Hij over de vorst van Babylonië, die uiteindelijk satan blijkt te zijn. Geen wonder, Nebukadnezar werd gebruikt als instrument door satan. Zie de verzen 12 t/m 15 die duidelijk verder gaan dan de beschrijving van de koning van Babylonië. Zie ook in Jr51:34 hoe de ballingschap van Juda wordt vergeleken met het opgeslokt worden door een krokodil (draak of leviatan). Satan slokt dit volk op, maar moest het, net zoals de vis dat met Jona deed, toch weer uitspugen (Jer51:44 waar God dit gebiedt aan ‘Bel’ de afgod van Babel, welke satan zelf is).

We hebben dus wel degelijk vijanden, maar dat zijn nooit de mensen zelf, maar de beïnvloeders van die mensen, de duistere machten onder aanvoering van satan. Satan wordt genoemd onze ‘vijand (Mt13:39;Lc10:19;1Pt5:8)’ genoemd. Het moge duidelijk zijn dat we hem niet lief moeten hebben, maar wel de mensen die in zijn macht zijn.

Hoe hebben we onze vijanden lief?

De Bijbel spreekt heel concreet over ‘zegenen’ en ‘bidden’. Zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen (Lc6:27). Spreek goede woorden over hen uit en bidt voor ze dat God hun ogen opent. Wat ze doen en zeggen is uit onwetendheid (1Tm1:13).

Heel concrete daden van barmhartigheid:

*Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan, en weiger iemand die je je bovenkleed afneemt, ook je onderkleed niet. Geef aan ieder die iets van je vraagt, en eis je bezit niet terug als iemand het je afneemt (Lc6:29-30).

*Nee, heb je vijanden lief, doe goed en leen geld aan anderen zonder iets terug te verwachten; (Lc6:35).

*Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’ (Rm12:20).

Oordeel niet over hen, ze doen het uit onwetendheid.

Als je zo handelt, ben je werkelijk een kind van de Allerhoogste, omdat je handelt net zoals Hij! Ook Hij doet zo (Lc6:35).

Hoe doe je dit?

Heel eenvoudig; door de kracht van de heilige Geest. We moeten heel goed beseffen dat we in onze oude natuur deze eigenschap om de vijanden lief te hebben niet bezitten. Sterker nog, onze oude natuur is geprogrammeerd tot wraak! Daarom is het van essentieel belang dat we leren onderscheid te maken tussen ons vlees en de Geest in ons.

In de praktijk is dit toch een hele strijd. Dit komt omdat het vlees (een benaming door Paulus gebruikt om de zondemacht in ons aan te duiden) tegenover de Geest staat. Het zijn twee machten die elkaars tegengestelde vormen. Ons zondige vlees en de Heilige Geest binnen in ons verlangen tegen elkaar.

Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest, en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf. Het een gaat in tegen het ander. Gl5:17

Overigens is de NBV vertaling ‘onszelf’ niet correct. Wij zelf zijn juist niet te identificeren met het vlees. We zijn een nieuwe schepping. Daarom zegt Paulus ook:

Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur (in mijn vlees NBG) het goede niet aanwezig is. Rm7:18

Een vreemde ervaring is dit. In ons vlees is er geen goed aanwezig, maar in onze nieuwe natuur wel. Welke is nu het ‘ik’? Onze ervaring is vaak helaas dat het vlees de echte ‘ik’ is, maar de Bijbel verzekert ons, dat ons nieuwe ‘ik’ Christus in ons is die ons wil overheersen. Ons ‘ik’ is dus geen willoos werktuig dat zich heen en weer laat slingeren tussen het vlees en de Geest. Zijn nieuwe natuur is het karakter van de ‘nieuwe mens’ (Ef2:15, 4:24;Ko3:10). ‘Ik’ is de verloste wedergeboren, gelovige mens, die het verlangen heeft God te dienen en te gehoorzamen. Er is een strijd binnen in ons ontstaan met als inzet dat we niet ‘doen wat we maar willen’ (Gl5:17 dat is dus wat het ‘zondige vlees wil’). Maar onze identiteit is niet altijd wat we ervaren. We zijn verlost, we moeten ons er nu ook naar gedragen.

De Geest is dus niet de nieuwe natuur, maar de goddelijke persoon die in de gelovige diens nieuwe natuur een kracht komt schenken die deze van zichzelf niet heeft. De nieuwe natuur wil de wil van God doen, maar kan dat zelf niet (Rm7) en laat daarom de Geest in zich werken, en het is de Geest die dat goede in en door de nieuwe mens dan ook doet (Gl5, Rm8).

De nieuwe mens verlangt er dus naar de vrucht van de Geest voort te brengen en haat de zonde. Door de Geest geleid worden of door de Geest leven is geen passief afwachten tot ‘het’ gaat gebeuren, maar een actief verlangen van de nieuwe mens en een zich bewust stellen onder de leiding van de Geest.

Allen die door de Geest van God worden geleid, zijn kinderen (‘zonen’ NBG) van God. Rm8:14